Herdenk ook hen op de 4e mei

Door Jan Cleton

Meer en meer worden de gesneuvelden bij de herdenking op de 4e mei op één hoop gegooid. Korea-gangers, Indië-gangers, de gesneuvelden tijdens de Golf-oorlog etc, worden als verdedigers van de 'democratie' steeds meer opgehemeld, terwijl de bewuste antifascistische strijders langzaamaan in het verdomhoekje terechtkomen, of onder valse motieven in de belangen van hun klassentegenstander ingepast worden. Was Hannie Schaft feministe, communiste of anti-fasciste?

De huidige 'machthebbers' maken dankbaar gebruik van de door hen zelf geïndoctrineerde ideeën en anti-ideeën waar ze financieel garen bij spinnen en waar de massa intrapt. Hannie Schaft werd 'vrouw in verzet'; de februaristaking in 1941 werd tot volksverzet zonder communistische inhoud gemaakt; Stalin werd gecriminaliseerd en met hem de door hem geleide strijd tegen het fascisme. En dat alles met de hulp van mensen die ooit beweerden communist te zijn.
Met elkaar verdraaien en verloochenen zij de geschiedenis. Het is aan ons daar een tegenwicht aan te bieden door de authentieke verhalen, van mensen die het meegemaakt hebben, opnieuw onder de aandacht van met name de jeugd te brengen.
Hieronder de geschiedenis van de honderd Sovjet-burgers in het Polizeiliches Durchgangslager Amersfoort.*

Honderd Russen in P.D.-kamp Amersfoort
Als 'Voorarbeider' van de honderd man tellende groep Russische soldaten werd door de SS-kommandant aangewezen Mr. Alex de Leeuw, partijbestuurder van de CPN, eigenlijk de enige in het kamp aanwezige Nederlander die de Russische taal voldoende beheerste. De SS-ers hadden daarbij de laaghartige bedoeling tegelijk met de Rode soldaten de Amsterdamse Jood te treffen bij de vele, uiteraard zorgvuldig georganiseerde incidenten. Tegelijk werd als leider van een groep Nederlands-Joodse gevangenen een roodharige Duitse Jood aangesteld die, naar ons later bleek, als officier in de Spaanse Vrijheidsstrijd tegen de Franco-fascisten had meegevochten.

Elke dag - die nu volgde - werden er de meest onmenselijke tonelen op de appèlplaats in het Amersfoortse kamp opgevoerd. Vooral de SS-ers Santreuter en Zeppl - door de gevangenen de mannen met de zweep genoemd - hadden er blijkbaar veel plezier in de Joodse Spanjestrijder te honen en te sarren, te slaan tot hij viel en weer te dwingen overeind te komen. Door de twee beulen werd hij elke dag weer tot de uiterste grens gebracht tot hij er voorgoed bij neerviel.

Opmerkelijk was dat Mr. de Leeuw de eerste weken dat hij als leider van de Russen fungeerde, minder werd getreiterd dan de Spanjevrijwilliger. Doch, nadat deze was bezweken, kwam ook voor hem de tijd dat de Nazi-beesten de, tegen dergelijke wreedheden niet opgewassen, intellectueel die daardoor opvallend onhandig reageerde, extra liet lijden. De bewondering van zijn Russische vrienden voor 'hun' voorman, alsmede van de Nederlanders voor hun vertrouwde kameraad, nam dagelijks toe. Zij ontdekten de enorme, vele anderen sterkende, geestelijke kracht die er van Alex de Leeuw uitging. Zelfs onder de afschuwelijkste Nazi-terreur wist hij de moed hoog te houden, maar kon tevens zijn kameraden van de uiteindelijke zege overtuigen. Met recht zagen ze dan ook in hem één der beste mensen, een integer leidersfiguur, zeer geliefd bij alle bewuste anti-fascisten in het kamp Amersfoort. Hij is helaas niet teruggekeerd uit de hel van het fascisme.

Voor de binnenkomst van de honderd Russen hield de Lagercommandant Heinrich, bijgenaamd Knipoog, vanwege een zenuwtrek van zijn oog, een rede, die de bedoeling had de kampbevolking bijzonder te imponeren. Dat lukte niet bepaald. Zijn mededeling dat binnenkort een aantal bolsjewisten binnen het kamp zou worden gebracht en dat ze dan wel zouden genezen van hun vriendschap voor zulke smerige rooie Aziaten, als ze eerst maar merkten hoe 'vuil' en 'onbeschaafd' tuig die bolsjewieken wel waren, wekte alleen nieuwsgierigheid in plaats van afschuw.

De Rode soldaten arriveerden in oktober 1941 in Amersfoort na een dagenlange reis vanuit één der provisorische krijgsgevangenenkampen in Polen.

Nabij de Russische grens sleten duizenden Sovjet-soldaten een ellendig bestaan nadat ze als krijgsgevangenen in handen van de Wehrmacht en de SS kwamen. In kampen zonder de meest noodzakelijke voorzieningen op hygiënisch gebied, met totale vervuiling, uithongering, oedeem, luizen, tyfus en alle bijbehorende verschijnselen, was het resultaat zoals de SS het systeem wilde hebben, tot als wilde beesten geworden mensen. Op die manier konden de Nederlanders binnen, maar ook buiten het kamp, in de stad Amersfoort, vanaf het station naar het kamp naast het torentje van Leusden, nu eens zien wat voor 'ongedierte' zij wel hun bondgenoten noemden.

Het pakte echter geheel anders uit dan de fascisten gepland hadden. Vele bewoners van de stad aan de Veluwezoom wierpen in onbewaakte ogenblikken de ongeschoren, ongewassen, in lompen gehulde krijgsgevangenen, brood en sigaretten toe als blijk van solidariteit. Dat vertelden de Russische manschappen toen ze enkele dagen later bij de al maanden opgesloten Nederlanders in de barakken werden ingedeeld.

De stoet trok door het zuidelijk deel van Amersfoort onder grote belangstelling en sympathie van de bevolking, die moedig haar medeleven met de mannen liet blijken. Uiteraard tot grote ergernis van de begeleidende SS-ers, die de uitgeputte gevangenen tot grotere snelheid opjaagden.

Toen de soldaten in het gevangenenkamp arriveerden werden twee makkers door een aantal anderen gedragen, blijkbaar waren ze ziek en volkomen uitgeput. Duidelijk was het ze aan te zien dat - naast de vervuilde toestand waarin ze verkeerden - ook honger en dorst hen kwelden. Toch bleek al gauw dat ondanks de poging van de Nazi's om hun weerstand te breken, er geen sprake was van echte verwildering of verpaupering.

Op de appèlplaats was van tevoren een ruimte met een dubbele prikkeldraadversperring afgebakend, die de Russen blijkbaar als quarantaineverblijf moest dienen. 'Om besmetting te voorkomen' deelde Stöver, alias Nelis, als gevangenkampcommandant mee aan de Nederlanders die er extra voor moesten aantreden om de aankomst van de Rode soldaten te zien.

Die besmetting was een verzinsel van de SS, hun werkelijke reden was een poging om in de koude oktobernacht de laatste weerstand in de uitgeteerde lichamen van de 'bolsjewieken' te breken. Zo dachten de beschermers van de 'Abendländischen Kultur', ze wilden de aangetreden Nederlanders eens op een leerzaam schouwspel vergasten.

Een mand met brood werd tot aan de afrastering gedragen. Daarachter stonden de Russen dicht op elkaar in afwachting van wat er met hen zou geschieden. Eén van de cultuurdragers der SS wierp een stuk brood tussen de groep uitgehongerde mensen met het verwachte resultaat. Tientallen handen grepen in het wilde weg om het voedsel te bemachtigen. Binnen enkele seconden was er een wriemelende hoop lichamen. Plotseling echter werden er enkele woorden in het Russisch gehoord, het klonk als een bevel. De krioelende massa rees als één man overeind en één van de manschappen gaf het brood aan een man die blijkbaar het bevel had doen klinken. Ieder wachtte af. Voor de SS-ers Knipoog, Nelis, Zeppl, Santreuter, Arnold en Enbruchs, was de aardigheid er schijnbaar meteen af nu bleek dat er geen gevecht op leven en dood zou volgen voor een stuk brood. Ze gaven onmiddellijk het bevel van inrukken. De getoonde discipline van de Rode leger-manschappen was natuurlijk niet door de SS verwacht. Het leek ze geen goed voorbeeld om dat aan de Nederlandse bondgenoten te laten zien.

Drie dagen en drie nachten bivakkeerden de krijgsgevangenen in de open lucht. De afgerasterde ruimte werd later de 'rozentuin'. Zonder dekking in de koude en vochtige najaarsnachten was fnuikend. Maar de groep verwarmde zich door gedurende de nacht één grote kluwen te vormen, de lichamen dicht tegen elkaar geperst. Het lukte hen deze dagen en nachten door te komen zonder dat er slachtoffers vielen.

De beruchte 'kamparts Nieuwenhuizen' uit Amersfoort had zichzelf blijkbaar beloofd de Russen na drie dagen quarantaine te leren wat hygiëne was. De mannen kregen het bevel zich uit te kleden, naakt tussen de barakken één en twee door te lopen, waar de zich DOKTER noemende beul ze opwachtte met iemand die een brandslang en een ander die een borstel hanteerde. Een ijskoude waterstraal werd op de borst, speciaal op de hartstreek, gericht als de gevangenen het bevel kregen dichterbij te komen. Daarna werden ze in de barakken ingedeeld.

's Avonds zat een Amsterdammer in de barak tegenover een jongen uit Samarkand. Die stad ligt in Oezbekistan. De jongen sprak naast zijn moedertaal, het Oezbeeks, Russisch en behoorlijk Duits. Hij bleek radiotechnicus te zijn. Zijn vader was nog analfabeet vertelde hij. Die had nog als een nomade geleefd. Hij was het land doorgetrokken met paarden en kamelen waarop zijn tent van boomstammetjes en zijn verdere bezittingen, zoals dekens, dierenvellen, huisraad en dergelijke. De jongen vertelde dat alle andere makkers uit landen kwamen die aan zijn vaderland grensden. Toerkmenistan, Kirgizië en natuurlijk ook meerderen uit Oezbekistan. Zij lagen als Rode soldaten tussen Minsk en Smolensk toen de Duitse inval in juni 1941 begon. Ze waren door de onverhoedse aanval verrast, gevangengenomen, ergens in Polen in de open lucht gevangengehouden en nu hierheen vervoerd. In al die tijd hadden ze geen gelegenheid gekregen om hun kleding te wassen, te reinigen van vuil en bloed uit de frontstelling, zichzelf behoorlijk te baden, te scheren, terwijl ze van het ene kamp naar het andere werden gesleept. Een enkele keer in oude barakken, maar meestal buiten, met weinig, slecht en soms helemaal geen voedsel. Ze waren herhaaldelijk geslagen en soms moesten ze het zwaarst mogelijke werk verrichten in ijltempo. Ze waren vele malen natgeregend, ze mochten niet schuilen, of zelfs het werk tijdelijk stoppen. Ze droegen hun natte kleren totdat ze weer waren opgedroogd. Ontelbare kameraden waren al bezweken, dood achtergebleven als ze van het werk inrukten, of tijdens een transport naar een ander kamp. Aan ziekten, honger en uitputting stierven hun frontmakkers als ratten, menigmaal ook door een kogel, door de Duitse 'beschavingbrengers' afgevuurd. Soms, zomaar, in het wilde weg, in de groep schietend.

De reis door Polen en Duitsland naar Amersfoort had meer dan een week geduurd en was afgelegd in gesloten goederenwagons. Zonder frisse lucht, koud, met weinig of geen gelegenheid om hun behoefte te doen. Ze wisten dat ze in Nederland waren. De plaats kenden ze niet. Ze waren enthousiast als ze vertelden wat er na hun aankomst op het station gebeurd was. Met ontroerde stemmen spraken ze er over. De moedige en solidaire houding van de bevolking, waarvan ze sigaretten, brood en zelfs fruit toegeworpen kregen, ondanks de dreigementen van de SS-ers. Gelukkig waren ze, zei de Oezbeek, toen ze eindelijk tussen 'tawarietsj' -kameraden- terechtkwamen. Hij besloot zijn verhaal met een innige omhelzing van zijn toehoorder, die als nuchtere Amsterdammer zoiets maar zo-zo vond en zich geen raad wetend met zijn houding, de klapzoen maar direct van zijn wang veegde.

Van de honderd Oezbeken, Toerkmenen en Kirgiezen is er niet één in leven gebleven. Velen van hen stierven aan de doorstane ontberingen. De overigen werden afgemaakt.

De bekende beeldhouwer, FRITS SIEGER, uit Amsterdam, maakte een groot beeld van een afgematte Sovjet-soldaat als herinnering aan de honderd Rode-leger-manschappen. Siegers beeld staat aan het einde van de beruchte schietgang, waar zovele Nederlanders naast hun Sovjet-makkers aan hun einde kwamen. Op het Russische kerkhof vindt u hun graven en een monument. Voor ieder is er een graf met een steen. Op vele stenen staat ONBEKEND. Alle gedenkdagen worden daar herdacht. Iedere Sovjet-burger die ons land bezoekt, gaat ook naar het kerkhof.

Amersfoort- Gevangene 387.

* Overgenomen uit 'Enkelen van de vijfenvijftig miljoen'. Uitgegeven door de AFVN, postbus 1, Hoenderlo