Benzine en stookolie steeds duurder

Wie wordt rijk van het zwarte goud?

Van de sociaal-economische redactie

Elke keer dat je je auto voltankt, breekt de pomp nieuwe records. Rij je met je diesel 2.000 kilometer per maand, bij een gemiddeld verbruik van 7 liter per 100 km, dan betaal je nu ƒ 79,30 per maand meer dan in november vorig jaar en ten opzichte van 1 januari 1999 zelfs ƒ 119,17. (De prijzen van diesel waren vorig jaar in januari per liter ƒ 1,18 en ƒ 1,44 eind november. (1) De benzinerijder komt er niet beter van af (2). De prijzen van benzine stegen sinds 20 november 1999, toen ze al enorm waren gestegen, met 30 cent per liter voor Euro loodvrij (ƒ 2,66), 45 cent voor loodvrij super (ƒ 2,87) en voor super met loodvervanger met 32 cent (ƒ 2,80). (3)

Maar wie zit er aan de kassa? Zijn het de olieproducerende landen? Zijn het de oliemultinationals? De speculanten en de grootaandeelhouders? Of gaat de overheid er met het meeste vandoor? Of is er sprake van een hele reeks grote en kleine dieven? Welke kapers liggen er voor de kust?

Als je de vraag stelt wie er zorgt voor het gat in onze portefeuille, dan gaat de beschuldigende vinger al snel in de richting van de OPEC-landen (Organisation of Petrol Exporting Countries). De unie van de olieproducerende landen zorgt voor 40 procent van de wereldproductie van ruwe olie.

Uitgaande van een literprijs van ƒ 2,69 voor Euro 95 gaat Shell uit van ƒ 0,68 aan productiekosten en het ministerie van Economische Zaken spreekt van ƒ 0,62 cent (4) of 25 procent, resp. 23 procent. Geen onbetamelijk bedrag. Zeker als je weet dat die ene economische sector van levensbelang is voor de economie van die landen. Ook niet als je de vergelijking maakt tussen de prijzen nu en die van 1974. Toen werd voor een vat ruwe olie 9,82 dollar betaald op de internationale markten. Rekenen we dit bedrag om naar zijn waarde vandaag, dan zou het nu 60 dollar kosten. De huidige hoge prijs van 30 dollar per vat is dus maar de helft van die in 1974.

De olieproducerende landen zijn er de laatste decennia dus niet op vooruitgegaan. Nam de waarde van de export van ruwe olie nog bijna 20 procent in van de totale export in 1973, dan bedroeg die verhouding in 1999 nog maar 5 procent. De waarde van de uitvoer van alle OPEC-landen samen, met hun 485 miljoen inwoners, is kleiner dan die van het kleine Nederland (1999: 415 miljard) met een kleine 16 miljoen inwoners. (5)

De echte winnaars zijn...

Wie wel vaart bij de woekerprijzen is de staat. Op elke liter benzine zonder lood heft het ministerie van Financiën ongeveer ƒ 1,70 aan accijnzen, belasting en BTW. Op de ƒ 2,69 die je aan de pomp betaalt, gaat dus 63 procent naar de staat.

De tweede categorie winnaars zijn de traders, de mega-handelaars die met enorme bedragen spelen en speculeren op de petroleummarkten. Die markten zijn grondig veranderd de voorbije 10 jaar. Vroeger werden de prijzen voor ruwe olie voor een lange periode vastgelegd tussen petroleummaatschappijen en olieproducerende landen. Vandaag variëren de prijzen voortdurend op de wereldmarkt. Ruwe olie wordt lading per lading verhandeld. Zo kan de lading van een super-tanker tijdens de overtocht tientallen keren verkocht en gekocht worden door speculanten. Het overgrote deel zijn papieren transacties, die telkens de prijs opdrijven. Slechts 5 procent van de aankopen mondt uit in een effectieve levering.

Op deze manier maken enkele individuen en multinationals enorme winsten over de ruggen van miljoenen kleine gebruikers. De voorzitter van de OPEC, Ali Rodriguez, tevens Venezolaans minister voor Petroleum, stelde vorige week dat er nergens ter wereld een probleem is van olievoorziening. De recente prijsstijgingen zijn volgens hem vooral te wijten aan speculatie en belastingen. (6)

De derde groep winnaars zijn de petroleummultinationals. Eerst en vooral omdat zij de belangrijkste traders zijn. Afhankelijk van de prijs kunnen ze kiezen om hun petroleum in de raffinaderijen af te werken of er op de markt mee te spelen. Daarnaast zijn de petroleummultinationals ook belangrijke producenten van ruwe olie. Tijdens de crisis van 1973 hadden de olieproducerende landen een groot deel van hun reserves genationaliseerd. Maar de multinationals zijn de controle over die reserves aan het herwinnen via consortia die staten aan hen verbinden. Tenslotte maken de petroleummaatschappijen ook fortuin met de raffinage. De marges voor raffinage, die normaal gezien dalen wanneer de ruwe olie duur is, blijven nu erg hoog.

De winsten van de drie grootste petroleummaatschappijen zijn dan ook enorm: Exxon-Mobil zag zijn winst met 116 procent stijgen tot meer dan 20 miljard gulden over de eerste helft van 2000. Concurrent Shell deed het al bijna even goed met een winststijging van 95 procent tot 16 miljard gulden over dezelfde periode. BP sloeg alle records en steeg met 164 procent tot 15 miljard gulden. (7) De indrukwekkende resultaten zijn voor de kapitalist, de rekening is voor de kleine man.

100 % meer winst, en meer...

De vierde belanghebbende zijn de Verenigde Staten, de belangrijkste invoerder en verbruiker van ruwe olie ter wereld. Zij hebben, in tegenstelling tot Europa en Japan, belangrijke voorraden in de ondergrond. Enerzijds kan dit hen een belangrijk concurrentievoordeel opleveren ten opzichte van West-Europa en Japan als de prijzen op de wereldmarkt de pan uit gaan swingen. De Verenigde Staten kunnen dan nog steeds terugvallen op hun eigen bronnen. Anderzijds zijn ook die bronnen eindig en neemt hun afhankelijkheid van geïmporteerde ruwe olie jaar na jaar toe. Ook daar zijn de hoge prijzen interessant, want de winstmarges zorgen dat er veel geld vrij komt om te investeren in prospectie en op zoek te gaan naar nieuwe bronnen. Het is dus waarschijnlijk geen toeval dat de olieproducenten Saoedi-Arabië, Venezuela en Mexico, nu net de beste vrienden van de VS, een doorslaggevende rol speelden in de OPEC-akkoorden over de productieverminderingen.
  1. Parool, 20 november 1999.
  2. idem Parool: Op zaterdag 20 november waren de prijzen voor Euro loodvrij ƒ 2,36, loodvrij super ƒ 2,42 en met loodvervanger ƒ 2,48)
  3. De Telegraaf, 7-9-2000
  4. NRC, 13-9-2000
  5. NRC, 25-9-2000
  6. L'Echo, 28-8-2000.
  7. L'Humanité, 15-8-2000.

Hoe het gat in je portefeuille dichten?

De olieprijzen zijn een schroeiend gat in onze portefeuille. Om het te dichten moeten de lonen omhoog en moet het kwartje van Kok van tafel. Deze producten zijn bovendien basisbehoeften voor de mens. Het is dan ook niet meer dan normaal dat ze belast zouden worden met het laagste BTW-tarief.

De BTW op stookolie die gebruikt wordt voor verwarming, moet volledig worden afgeschaft.

Maar als we de sociale zekerheid willen behouden en versterken en bovendien ook nog aan milieuverbeterende maatregelen willen doen, dan moet het geld van elders komen. Van belastingen op de monsterwinsten van de petroleummaatschappijen bijvoorbeeld. Van belasting op superwinsten. Bijvoorbeeld door de winsten van de multinationals met 40 procent (effectief!) te belasten.