Gedicht 1

Rudy Musters



Kameraad,

Jarenlang geen mus meer gezien,
in dorpen en steden.
Op de dakgoot, telefoonpalen en draden,
ze waren er gewoon. Altijd in groepjes.
Je zag er één en hij sjilpte naar zijn soortgenoot.

Hoe meer kruimels, hoe meer mussen neerstreken
Zelfs een stukje patat ging erin.
Toen ineens waren ze verdwenen.

Misschien door verstedelijking,
het politieke waarin de mens zich verplaatst.

De aanpassing van de mus is groot, over de
hele wereld komt ze voor.

Op een dag maakte ik een tafel voor buiten
in de tuin, om gezamenlijk aan te zitten,
met vrienden, kennissen en familieleden.

Tot het ineens minder werd het leek wel
dat eenieder op zijn beurt zei; "Het is leuk geweest.
Wij gaan er maar eens vandoor."
Het werd stiller. Het voelde aan als een lege plek.

Tot op een dag, er lagen nog broodkruimels
op het tafelblad, ineens verscheen een mus.
Hij hipte over het blad en pikte aan de kruimels.
Hij vloog weg.

Even later keerde hij terug, maar hij was niet alleen.