De noodzaak van het werken onder productiearbeiders

Inleiding van Wilco Mulhuijzen op de tweede sociaal-economische conferentie van de NCPN op 11 november 2000.

Een aantal kenmerken van het imperialisme lijkt de laatste tijd veel nadrukkelijker dan een paar jaar geleden aanwezig te zijn. Ik doel dan met name op de monopolievorming en de winstmaximalisatie.

Monopolievorming

Allereerst de monopolievorming. Er gaat bijna geen dag voorbij of er wordt wel een fusie of bedrijfsovername aangekondigd. Onder het mom van economischer werken zijn deze bedrijven constant aan het reorganiseren. Vele ontslagen en bedrijfssluitingen zijn hiervan het gevolg.

Een voorbeeld hiervan is DSM-Gist in Delft. Dit bedrijf was tot ongeveer drie jaar geleden nog een zelfstandig bedrijf en heette toen nog Gist-brocades. Ook toen werd er omwille van de winstverhoging, in managementtaal doelmatiger werken, regelmatig flink gereorganiseerd. Sinds het bedrijf door DSM is overgenomen vindt alweer de tweede reorganisatie plaats. Het aantal arbeidsplaatsen dat geschrapt wordt is ongeveer 500. Dit gevoegd bij de tweehonderd van drie jaar geleden brengt het totaal op 700. Wereldwijd komen de klappen nog harder aan. Tegelijkertijd kun je tussen de regels van het meerjarenplan door een volgende reorganisatie lezen. In dit meerjarenplan wordt uit de doeken gedaan dat DSM van het produceren van bulkproducten wil overschakelen naar het produceren van eindproducten. Dit betekent het afstoten van productie-eenheden, zelfs als deze winst maken. En dus weer het verdwijnen van banen.

Terwijl de monopolievorming steeds sneller lijkt te gaan is er ook een toename van kleine en eenmansbedrijfjes. Dit fenomeen doet zich vooral voor in de klus- en ICT-sector. Velen beginnen een eigen bedrijfje en velen zijn ook weer snel failliet.

Maximumwinst

Het verkrijgen van maximale winst is een tweede kenmerk dat heden nadrukkelijker dan in het verleden aanwezig lijkt. Natuurlijk wilden de kapitalisten vroeger ook zoveel mogelijk winst maken. Tegenwoordig is gewoon winst maken echter niet meer voldoende. Elk jaar eisen de aandeelhouders dat er meer winst moet worden gemaakt, en dan het liefst vele procenten meer. Zij willen de snelle winst pakken. Dit is veelal niet te bereiken met gewoonweg meer producten afzetten, maar door te besparen op de kosten. En, je raadt het al, de kosten waar het eerst naar gekeken wordt zijn arbeidskosten. Dus volgen er weer reorganisaties en verliezen weer velen hun baan.

Dit wordt ook wel 'anorexiastrategie' genoemd, en wordt zeker toegepast als de winstgroei niet aan de gestelde eisen voldoet. Een voorbeeld is Unilever die minder winst maakte dan verwacht, we praten dan nog steeds over een bedrag van 6,1 miljard gulden. Meteen werd de grootste reorganisatie, met wereldwijd het verlies van duizenden arbeidsplaatsen, uit de geschiedenis van het bedrijf aangekondigd.

Tegelijkertijd toont dit ook de zwakte van het kapitalistische systeem aan. De mensen die worden ontslagen gaan naar de concurrentie, de kip met de gouden eieren wordt geslacht in de zucht naar de grote snelle winsten.

Energiemarkt

De dienstverlenende productiebedrijven nemen een aparte positie in tussen de andere productiebedrijven. Ik doel hierbij met name op de gas- en elektriciteitsbedrijven. Veelal in het bezit van gemeente of provincie. De prijs van hun producten wordt bepaald door de monopolies. De grote bedrijven kopen gas en elektriciteit in tegen een veel lager tarief dan de gewone burger. Bijvoorbeeld in het Westland waar de glastuinbouw gas inkoopt voor een paar cent, of in Zeeland waar bedrijven als Dow Chemicals en Pecheney hetzelfde doen met elektriciteit. In Zeeland is zelfs ten behoeve van de monopolies een kerncentrale gebouwd.

De aanstaande privatisering en liberalisering van de elektriciteitsmarkt zal leiden tot forse prijsverhogingen voor de gewone burger. Ironisch hierbij is dat de kerncentrale van Borsele om milieuredenen gesloten wordt terwijl er dan elektriciteit in het buitenland gekocht wordt die met kernenergie is opgewekt. Tegelijkertijd wordt de kerncentrale van Borsele gebruikt voor de opslag van kernafval, want zoals alles is dit voor de kapitalist ook handel.

Milieu

Over het milieu gesproken. Ook op dit punt zal de kapitalist alles doen om te besparen op kosten en worden gevolgen vaak gebagatelliseerd. Bijvoorbeeld de zoutzuurlekkage van afgelopen zomer bij DSM in Delft. Het bedrijf meldde toen dat er slechts enige liters zoutzuur waren weggelekt. Dit blijken er nu 3000 te zijn. De argumentatie van het bedrijf over dit geval was dat de media-aandacht al zo groot was bij de melding van een paar liter dat het enorme onrust zou veroorzaken als de waarheid was verteld. Inmiddels is het bedrijf door de rechter op de vingers getikt en krijgt het bij het verstrekken van onjuiste informatie aan de provincie een boete van het geweldige bedrag van ƒ 5.000,00 per overtreding. Dat het niet verstrekken van informatie door DSM een tendens is blijkt wel uit het feit dat zij bij de melasseramp van vorig jaar ook in gebreke bleef. Toen werd het oppervlaktewater sterk verontreinigd en was er massale vissterfte in en om Delft. Wanneer achteraf de oorzaak van dergelijke ongelukken wordt geanalyseerd blijkt vaak dat de apparatuur verouderd of in slechte staat van onderhoud is. Ook dit is een kostenpost waarop in de zucht naar winst wordt bezuinigd.

De chloortreinen die door Nederland rijden zijn ook zo een tikkende tijdbom. Wat de gevolgen van een ongeluk met zo'n trein kunnen zijn hebben we enige maanden geleden kunnen zien toen een chemicaliëntrein in Belgisch Limburg ontspoorde. DSM had niet eens de apparatuur om de wagons leeg te pompen, zodat er meer dan een week een levensgevaarlijke situatie bleef bestaan. Het gaat hierbij niet alleen om treinen. Kortgeleden is er voor de Franse kust een roestbak van een chemicaliëntanker gezonken en dreigt voor de tweede keer binnen twee jaar een milieuramp van ongekende omvang. Dit alles omdat winst gaat voor veiligheid.

Positie arbeidersklasse

De positie van de arbeidersklasse is in de grond van de zaak niet veranderd. De uitbuiting is er nog steeds en die is door de hogere productiviteit vaak groter dan vroeger. De organisatie van de arbeid is erg veranderd. De verschillende opjaagsystemen zijn verfijnd. Bijvoorbeeld: het invoeren van kwaliteitszorgsystemen, participatief management, werkoverlegstructuren, en beloningssystemen.

Een nieuw fenomeen op dit gebied is het instellen van zelfsturende teams. Binnen productie-eenheden wordt gewerkt door ploegen waarbij er geen direct leidinggevenden meer zijn. De verschillende arbeiders zijn allen gelijk, krijgen meer verantwoordelijkheden in het algemeen en op een enkel punt iets meer. Bij DSM in Delft is de invoering van dergelijke teams een van de kernpunten van de reorganisatie. In een nieuw op te starten fabriek zal voor het eerst met vijf van zulke ploegen gewerkt gaan worden. Hierbij krijgen de procesoperators buiten hun gewone taken nog een zogenaamd sterpunt bij hun takenpakket. Zo'n sterpunt is bijvoorbeeld onderhoud. De operator is dan verantwoordelijk voor het onderhoud (reparaties e.d.) en de planning daarvan. De arbeiders krijgen dus meer verantwoordelijkheden maar niet de bijbehorende bevoegdheden. Ik hoef hierbij natuurlijk niet te vertellen dat deze operatie voornamelijk is ingegeven om kosten te besparen.

Vervreemding

Een timmerman ziet het eindproduct van zijn arbeid zodat hier van vervreemding nauwelijks sprake is. Een arbeider in een fabriek weet veelal niet wat er met het door hem geproduceerde gebeurt.

In de hedendaagse productieorganisatie lijkt het door het teamwerk gekoppeld aan de grotere kennis van de processen die de arbeiders moeten hebben dat de vervreemding kleiner is geworden. Door de arbeidsverdeling binnen het totale productieapparaat, door de verdergaande automatisering is de vervreemding echter toegenomen. Ondanks meer greep op de organisatie en het werk in teams weet de arbeider bovendien nog steeds niet of de door hem geproduceerde gloeilamp in een huiskamer of in een tank wordt gemonteerd.

Samenstelling van de arbeidersklasse

De arbeidersklasse is in zijn samenstelling veranderd ten opzichte van 50 jaar geleden. De meeste arbeiders zijn niet werkzaam bij grote productiebedrijven maar vooral in het midden- en kleinbedrijf en dan vooral in de dienstensector. Daar is de betrokkenheid bij het bedrijf veelal groter dan bij de arbeiders in een grote fabriek.

Ondanks het werken in teams neemt de individualisering toe. Jongeren zijn daarvan het voorbeeld: zij verdringen de oudere werknemers die nog wel collectieve ervaring en een collectief gevoel hebben. De oudere werknemer heeft vaak het meeste te verliezen, bijv. een redelijk salaris, maar ook schulden als hypotheken e.d. Jonge arbeiders hebben die problemen minder en zijn ook meer geneigd om sneller van baan te wisselen.

Dan is er nog de groep tweeverdieners die de echte strijd op de bedrijven niet helpt ontbranden. Deze groep is onder te verdelen in de genoodzaakten en de niet-genoodzaakten. De eerste groep werkt met zijn tweeën omdat er met één loon te weinig geld voor het gezin binnenkomt. Een voorbeeld is hierbij de beloning in de bouw. Deze is de laatste tien jaar nauwelijks gestegen. Met een werkende partner is er dan nog een goed inkomen. De niet-genoodzaakten zijn de tweeverdieners die beiden een goed betaalde baan hebben. Voor beide groepen geldt dat ze niet vooraan staan in de loonstrijd en die vaak passief ondergaan of erger nog tegenwerken.

Wat ook nog een rol speelt is de slechte organisatiegraad van de arbeiders. Slechts 27 procent, waarvan 17 procent werkenden, is georganiseerd in vakbonden en dat aantal loopt dagelijks terug. De arbeiders die zijn georganiseerd zijn vaak de ouderen. Mede door de individuele instelling van de jongeren kan er niet echt een strijd worden ontwikkeld.

Actiecomités

Op de bedrijven zal vooral gewerkt moeten worden met actiecomités. Deze comités moeten worden geformeerd als de eerste symptomen van een ontbrandende strijd en zullen zo breed mogelijk van samenstelling moeten zijn om vooral ook de grote groep ongeorganiseerden bij de acties te betrekken. Er zal met concrete eisen moeten worden gewerkt, waarbij de invloed van de partij zich vooral moet uiten in het verbinden van de economische met de politiek-ideologische strijd.

Het werk in de comités zal niet antivakbond moeten zijn, maar erop gericht moeten zijn om de arbeiders bewust te maken. Zij moeten worden aangemoedigd om in de vakbonden te werken zodat de vakbonden van onderop veranderd worden. Natuurlijk moet het ook voor de partij nieuwe leden en/of Manifest-abonnees opleveren.

Om vooral het laatste te bereiken is het zaak om ook als partij actief te zijn. Dit betekent het gewone politieke handwerk ter hand nemen. Bijvoorbeeld Amsterdam werkt bij de Hoogovens en Den Haag heeft DSM in Delft geadopteerd.

De activiteiten in Den Haag staan nog in de kinderschoenen maar er zal worden gewerkt met Manifest en ook met zelfgemaakte pamfletten bij het bedrijf. Ook in de woonwijk rond het bedrijf zal worden gewerkt. Eigenlijk zou elke afdeling indien mogelijk een productiebedrijf als speerpunt van haar activiteiten moeten nemen.

Om nog maar eens het nut van het werken bij de grote productiebedrijven te benadrukken wil ik eindigen met een citaat uit het werk van Lenin: "Slechts een bepaalde klasse, en wel de stedelijke arbeiders en de fabrieksarbeiders in het bijzonder, de industriearbeiders, is in staat de gehele massa van werkers en uitgebuiten te leiden in de strijd voor het ten val brengen van de macht van het kapitaal, gedurende het ten val brengen van deze macht, in de strijd voor het veilig stellen en verankeren van de overwinning, bij het scheppen van het nieuwe socialistische maatschappelijke stelsel, in de strijd voor de volledige opheffing van de klassen" (Het grote initiatief, 1919)