NAVO-parlementariërs: UCK lokte interventie uit

Door Klaus von Raussendorff

In een eigen document gaven NAVO-parlementariërs onverbloemd toe, dat het UCK in Kosovo uit was op een verscherping van de noodtoestand om zo de bevolking aan te zetten tot een opstand, met als doel de onafhankelijkheid, om zo de NAVO te provoceren tot interventie.

We hebben het hier over een 'bestuursrapport', dat de algemene vergadering van de NAVO in december van het afgelopen jaar het licht deed zien; over "de gevolgen van het Kosovo-conflict en de impact ervan op conflictbeheersing en crisismanagement". Volgens een artikel van Dieter S. Lutz in de Frankfurter Allgemeine Zeitung (FAZ) is het volgende te lezen in het rapport van de NAVO-parlementariërs: "Het UCK gebruikte de onderhandelingen tussen Holbrooke en Milosevic als adempauze om zijn manschappen na de tegenslagen in de zomer te versterken en te hergroeperen. De Servische repressie werd onder invloed van het KVM (Kosovo Verification Mission van de OVSE) tussen oktober en december 1998 minder. Daarentegen werd er geen enkele maatregel genomen om het UCK aan banden te leggen; het kon gewoon doorgaan met het inzamelen van gelden in de VS en West-Europa, vooral in Duitsland en Zwitserland, het werven van rekruten en het smokkelen van wapens over de grens met Albanië. De aanvallen van het UCK op Servische militiemensen en burgers werden heviger vanaf december 1998. Het conflict escaleerde, zodat een humanitaire crisis ontstond, waardoor de NAVO tot interventie werd gedreven."

Geen sprake van etnische zuiveringen

De algemene vergadering van de NAVO is volgens Lutz, die directeur is van het Instituut voor Vredesonderzoek van de universiteit Hamburg, "een instelling die onafhankelijk is van de NAVO en fungeert als verbinding tussen de verdragsorganisatie en de nationale parlementen". Lutz verwijst naar documenten van de Duitse regering die eerder al openbaar werden gemaakt en waaruit soortgelijke conclusies zijn te trekken (analyse van de situatie door Buitenlandse Zaken van 19 januari 1999; vertrouwelijk rapport van de situatie door officieren van de berichtendienst van het ministerie van Defensie van 23 maart, 15.00 uur). "Wie deze rapporten voor het eerst leest", schrijft Lutz, "staat volkomen paf. Bijvoorbeeld over de informatie, dat de Albanezen door de Servische strijdkrachten van te voren werden gewaarschuwd en toen ook weer naar hun dorpen konden terugkeren... Je bent ook verbaasd te lezen, dat vluchten, verdrijving en verwoesting in Kosovo voor alle daar levende bevolkingsgroepen in gelijke mate aan de orde was... Het raakt je te moeten lezen, dat "plaatselijke UCK-commandanten het evacueren van de burgerbevolking verhinderd" hebben... En tenslotte is het opvallend, dat wat je juist hebt gelezen eerder de beschrijving is van de situatie in een burgeroorlog of een op een burgeroorlog lijkende gebeurtenis dan een rapport, dat een rechtvaardiging is voor het spreken over volkerenmoord, Auschwitz, concentratiekampen, etnische zuiveringen en systematisch verdrijven".

Media muisstil

De "media hebben geen enkele aandacht geschonken" aan het rapport van de NAVO-parlementariërs. "Eigenlijk had het aanleiding moeten zijn tot een luid protest", aldus Lutz. Overigens mag zijn stuk in de FAZ op pagina 47 als vervolgverhaal verschijnen!

Lutz stelt de vraag: "Wie is de schuld van de dood van al deze onschuldige mensen, die door aanvallen van de NAVO hun leven lieten? Echt de demon uit Belgrado, zoals westerse democraten ons wilden laten geloven? Of toch de afgevaardigden, staatssecretarissen en ministers, die door de democratie gelegitimeerd zijn, zonder dat de meesten van hen enig idee hadden wat 'kruisraketten' of 'fragmentatiebommen' zijn?" (of munitie met verarmd uranium, zou eraan moeten worden toegevoegd, nvdr)

Westerse leiders schuldig

Over de schuldvraag staat in het vonnis, van het Internationaal Tribunaal over de NAVO-oorlog van 3 juni 2000, het volgende: "De regeringsleiders, de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie van de NAVO-lidstaten (...), de verantwoordelijke functionarissen van de NAVO (...), de leden van de Duitse bondsdag van de Duitse bondsrepubliek, die ingestemd hebben met deelname van het Duitse leger aan de militaire interventie in de Federale Republiek Joegoslavië (...), zijn schuldig aan ernstige schending van het volkenrecht door de zware militaire aanvallen op de Federale Republiek Joegoslavië van 24 maart tot 10 juni 1999." De aanvallen zijn een vergrijp tegen het absolute verbod op geweld conform art. 2 punt 4 van het VN-Charter over het verbod op agressie van de resolutie van de algemene vergadering van de VN nr. 3314 van 14 december 1974, alsook een schending van de territoriale soevereiniteit van een soevereine staat conform art. 2 punt 4 van het VN-Charter over het verbod op schending van de territoriale onschendbaarheid en politieke onafhankelijkheid van een staat overeenkomstig de Verklaring over Volkenrechtelijke Grondslagen voor Vriendschappelijke Betrekkingen en Samenwerking tussen Staten in de zin van het Handvest van de Verenigde Naties, resolutie van de algemene vergadering van de VN nr. 2625 van 24 oktober 1970 (art. 2 van het statuut van het Internationale Europese Tribunaal).

Aangaande de schuldvraag in strafrechtelijke zin zegt het Tribunaal, onder voorzitterschap van Prof. Norman Paech, dat "in de aanklacht schendingen van de grondwet (vooral art. 26 GG) en van het Duitse strafrecht (art. 80 van het Wetboek van strafrecht) door de Duitse bondsregering opgenomen zijn. Ook zijn er gegronde redenen om aan te nemen, dat schendingen van het militaire recht door het Duitse leger voorgekomen zijn. Het Tribunaal vindt dat het gehinderd wordt, door het rechtskader van het statuut, over deze schendingen van het recht een uitspraak inzake schuld te doen. Toch wil het deze ingewikkelde situatie aanbevelen voor verder onderzoek en tribunalen ten behoeve van de rechtsorde in alle betrokken landen en oproepen de waarheidsvinding over deze oorlog niet als voltooid te verklaren, zonder opdracht voor verder onderzoek en eigen onderzoekingen".

Duitse steun voor UCK

Kay Nehm, de super-procureur-generaal, wilde in de lente van 1999, na talrijke aanklachten, geen onderzoek starten tegen leden van de bondsregering wegens voorbereidingen voor een aanvalsoorlog. Zijn motivatie was dat het optreden van de NAVO in Kosovo er een was, dat de vrede onder de volkeren moest dienen en dat het geen intimiderende crisisinterventie betrof (dpa van 1 april 1999). Over de bijzondere rol van de bondsregering zei Matthias Küntzel, politicoloog, op 16 april 2000 bij de hoorzitting in Hamburg ter voorbereiding van het Internationale Tribunaal over de NAVO-oorlog tegen Joegoslavië het volgende: "Geen enkel ander land heeft van 1991 tot 1999 het conflict in Kosovo zo aangewakkerd als Duitsland. Geen andere staat heeft zich zo duidelijk gemanifesteerd als schutsvrouwe van het UCK als de Duitse. Even ondubbelzinnig als de VS in maart van het afgelopen jaar de hoofdrol in het bombardement op Joegoslavië speelden en daar onverkort politiek, moreel en materieel voor verantwoordelijk moeten worden gesteld, even sterk heeft Duitsland van maart 1998 tot maart 1999 het conflict in Kosovo aangewakkerd en op een NAVO-oorlog tegen Joegoslavië aangestuurd".

Het artikel van Lutz besluit met de conclusie: "Vanuit het standpunt van het Handvest van de Verenigde Naties was het een schending van het volkenrecht met niet te voorspellen gevolgen voor de toekomstige ontwikkeling van de internationale orde. Vanuit het oogpunt van de grondwet was het een wederrechtelijke aanvalsoorlog met een vernietigende impact op de geloofwaardigheid van de politiek".

  1. Dieter S. Lutz: 'Krieg nach Gefühl - Manipulation: Neue Zweifel am
  2. NATO-Einsatz im Kosovo', FAZ, nr. 292 van 15 december 2000, pagina 47
  3. Matthias Küntzel: 'Der Weg in den Krieg - Deutschland, die NATO und
  4. das Kosovo', Berlin (Elefantenpress) 2000, 256 pagina's; paperback. ISBN 3-88520-771-0 DM 34,90 / öS 255 / sFr 33,90

AIK-Info van 5 januari 2001, Vertaling Toos Plug.

P.S.
Ik hoorde over het artikel van Dieter S. Lutz in de FAZ via een email van Dr. Arno Weber, op 22 december 2000, van het Vredesforum van Nürnberg; hij zegt, dat de gehele tekst bij hem is op te vragen.