Drugsoorlog van VS gaat vooral om olie

Door Thad Dunning en Leslie Wirpsa (*)

De politiek van de Verenigde Staten jegens Colombia wordt naar buiten steeds voorgesteld als een oorlog tegen drugs. Volgens wijdverspreide schattingen door de CIA produceert Colombia 90 procent van de cocaïnetoevoer en 65 procent van de heroïne-import naar de VS. Regeringswoordvoerders beweren dat het doel van 'Plan Colombia' (1,3 miljard dollar hulp, door president Clinton vorig jaar toegekend) de bestrijding is van 'narco-guerrillas' en het vernietigen van de cocagewassen. Maar dit is slechts een deel van het verhaal: Plan Colombia gaat óók over olie.

De huidige olieproductie van Colombia komt dicht bij die van Koeweit aan de vooravond van de Golfoorlog. De Verenigde Staten importeren meer olie uit Colombia en zijn buurlanden Venezuela en Equador dan uit het hele gebied rondom de Perzische Golf. En vorig jaar juni kondigde Colombia de vondst aan van het grootste olieveld sinds de jaren 1980. Regering en transnationale olieconcerns zijn er als de kippen bij om de ontginning en productie van de olie veilig te stellen met de militaire kracht van de VS.

Enkele militaire woordvoerders uit de VS koesteren geen illusies over hun rol in Colombia. Zo bijvoorbeeld Stan Goff, voorheen sergeant bij de inlichtingendienst van de speciale strijdkrachten, in 1996 gepensioneerd uit de eenheid die de Colombiaanse antinarcotica-bataljons opleidt. In een interview door het 'Bogot Daily' van oktober 2000 zegt Goff: "Het doel van Plan Colombia is de bescherming van Occidental, British Petroleum en Texas Petroleum en te zorgen dat zij de controle houden over toekomstige olievelden". Topprioriteit voor de Verenigde Staten is de olie.

De twee voornaamste guerrillagroepen in Colombia veroordelen deze buitenlandse controle over de nationale olie. Volgens Colombiaanse regeringskringen hebben sinds 1986 guerrillagroepen in het land meer dan duizend keer de oliepijpleidingen opgeblazen en honderden opzichters en arbeiders van de olieconcerns gegijzeld. Hiermee maakten de guerrillastrijders grofweg 140 miljoen dollar per jaar buit uit losgeld en afpersing. Ook leggen zij een belasting op aan lokale bedrijven die voor de olie-industrie werken. De guerrillastrijders ondervinden concurrentie van de doodseskaders, bekend als paramilitairen, waarvan er veel openlijke banden hebben met het regeringsleger en enkelen vermeende betrekkingen tot de oliemaatschappijen.

Sinds enige maanden heeft het geweld zich uitgebreid buiten de nationale grenzen. Naar het zuiden: een verdere destabilisatie van Ecuador, reeds tientallen jaren geteisterd door politieke beroering en een militaire staatsgreep na een binnenlands oproer vorig jaar. Naar het noorden een groeiende spanning in Venezuela, waar de populistische president Hugo Chàvez hielp om de olieprijzen op de wereldmarkt op te drijven door het activeren van de Organisatie van Olie Exporterende Landen (OPEC).

In kritische reacties op de Amerikaanse politiek jegens Colombia werd de VS-bemoeienis vergeleken met vroegere interventies in Vietnam en in El Salvador.

Maar met de voortdurend hoge olieprijzen, de verwachte toename van het oliegebruik met 25 procent in de komende twintig jaar en met de groeiende onbetrouwbaarheid van de olieproducenten in het Midden-Oosten kan het met name ook vergeleken worden met de VS-oorlog tegen Irak.

Een vraag is of de militaire steun van de VS het stromen van de Colombiaanse olie zal verzekeren of dat het de veiligheid van de oliewinning zal bedreigen en uithollen. Een nog angstiger vraag is hoeveel mensenlevens een verdere militarisering gaat kosten in het conflict dat sinds 1985 al tien duizend doden opleverde en bijna twee miljoen ontheemden.

Zwart goud

Colombia's bekende oliereserves bedragen 2,6 miljard vaten, veel minder dan die van de rijke oliestaten op de wereld. Maar slechts 20 procent van de olievelden in het land zijn aangeboord vanwege het geweld. Vurig hopend op verdere ontginning heeft president Pastrana de exploitatie vorig jaar vergemakkelijkt door buitenlandse concerns een groter deel te geven in de winst uit Colombiaanse olie. Met als gevolg een record aantal van 13 exploitatievergunningen en productiecontracten vorig jaar door de nationale Empresa Colombiana de Petroleos (Ecopetrol).

De grootste buitenlandse exploitant is BP Amoco, ontstaan in 1998 uit de fusie van British Petroleum met het in Chicago gevestigde Amoco. De Londense reus heeft het alleenrecht op Colombia's grootste olieveld, een rijke bron van 1,5 miljard vaten, met de naam van Cusiana-Cupiagua in de noord-oostelijke provincie Casanare. Door een 444 mijl lange pijplijn, genaamd Ocensa, stroomt de BP Amoco-olie naar de Caribische haven van Coveas voor de export. Het op één na grootste olieveld, Cao Limn, wordt geëxploiteerd door Occidental Petroleum, gevestigd in Los Angeles. Dit bevat een miljard vaten in de provincie Arauca, even ten noorden van Casanare. Occidental pompt zijn aandeel via een 485 mijl lange pijplijn weg naar de exporthaven van Coveas.

De aankondiging van een olieveld 55 mijl zuid-west van Bogotá werd bevestigd door een internationaal consortium onder leiding van Occidental Petroleum. Verwacht wordt een opbrengst van 300 miljoen vaten uit dit olieveld, Boquern genaamd, en dat maakt het tot het op twee na grootste olieveld van het land.

Andere grote exploitanten van Colombia's olie zijn onder andere Exxon, Shell en Elf Aquitane. De transnationale concerns hebben de laatste tien jaar de olieproductie met bijna 80 procent opgevoerd. Het leeuwendeel van de export gaat naar de VS, waardoor Colombia hoort tot de acht grootste olieleveranciers van de VS.

Veel van deze concerns hebben druk uitgeoefend om militaire steun voor Colombia te krijgen, zodat dit land de op twee na grootste ontvanger is van VS-bescherming. In 1996 hebben BP Amoco en Occidental, samen met Enron Corporation, een energieproducent gevestigd in Houston, en andere ondernemingen zich gebundeld tot de VS-Colombia Samenwerkende Ondernemers. Sindsdien heeft dit samenwerkingsverband een stevige lobby gevoerd om de militaire steun op te voeren, gepaard met rijke donaties van de olie-industrie aan politieke kandidaten. Lawrence Meriage, vice-president publieke zaken van Occidental, zette zich vorig jaar niet alleen in voor Plan Colombia, maar heeft ook een commissie van de regering onder druk gezet om de militaire steun uit te breiden voor de noordelijke streken om de veiligheid voor de oliewinning te vergroten.

De concerns hebben bondgenoten in kringen van de nationale veiligheidsorganisaties van de VS. In 1998 vertelde Charles Wilhelm, destijds hoofd van het Zuidelijk VS-Commando, aan het Congres dat ontdekkingen van nieuwe olievelden het strategisch belang van Colombia vergroten.

Afgelopen april waarschuwden Senator Bob Graham (Florida) en de voormalige nationale veiligheidsadviseur Brent Scowcroft in een publikatie van de Los Angeles Times, dat de Colombiaanse reserves niet ontgonnen zouden worden tenzij de stabiliteit aldaar hersteld zou zijn.

Oliemaatschappijen beweren dat hun aanwezigheid in Colombia alternatieve werkgelegenheid schept voor de cocaïneboeren, dat het de veiligheid verstevigt tegen opstanden en dat dit uiteindelijk vrede en stabiliteit zal brengen. In 1996 sponsorden BP, Occidental en Royal Dutch/Shell een paginagrote advertentie over Colombia in de Houston Chronicle, dat een machtig nieuw wapen introduceerde in de oorlog tegen drugs. Daarbij werd afgebeeld... het mondstuk van een benzinepomp.

Oliegeweld

Ontelbare studies maken het waarschijnlijk, dat het wereldwijd onttrekken van natuurlijke grondstoffen aan ontwikkelingslanden geen economische en politieke stabiliteit bevordert, maar geweld en wetteloosheid veroorzaakt. Van Indonesië tot Nigeria en Colombia hebben de ontginning van mijnbouwgebieden en olievelden het opkomen van rechtse milities, criminele bendes en linkse opstanden in gang gezet.

Dit artikel is enigszins bewerkt en ingekort. Bron: Resource center of the Americas, februari 2001. Vertaling Thomas Janssen.