Onterechte vreugde

Regering gaat zich met uitvoering Wet Voorzieningen Gehandicapten bemoeien.

Door Rinze Visser

Minister Vermeend van Sociale Zaken is bezig met het maken van een zogenaamd protocol waarin moet worden vastgelegd hoe gemeenten naar de mening van het ministerie moeten omgaan met de Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG).

Gehandicaptenorganisaties zeggen een dergelijk protocol een gunstige ontwikkeling te vinden, vooral omdat het verschillen die er zijn tussen gemeenten als het gaat om uitvoering van deze wet zal opheffen. Het zou de rechtszekerheid bevorderen en rechtsongelijkheid tegengaan. Zo is de teneur van de reactie van de organisaties op de poging van stroomlijning van de regering van de door haar zelf gedecentraliseerde wet.

Wat is hier eigenlijk aan de hand?

Per 1 april 1994 is de WVG van kracht geworden. Deze wet kwam in de plaats van meerdere voordien bestaande rijksregelingen waarvan de uitvoering in handen was van óf bedrijfsverenigingen óf gemeenten. Vanaf die datum zouden 65-plussers ook bij de gemeente terechtkunnen voor voorzieningen, die eerder werden uitgevoerd bij de bedrijfsverenigingen. Voor die datum konden 65-plussers bij de bijstand terecht voor een bijdrage als ze konden aantonen dat ze door de kosten van die noodzakelijke voorzieningen onder het bestaansminimum zouden raken.

De invoering van de WVG betekende echter met de bundeling van eerdere regelingen ook dat het beschikbare geld gelijk bleef bij een verdubbeling van het aantal mogelijke aanvragers. Met als gevolg dat voor een reeks van voorzieningen de vergoeding aanmerkelijk daalde. Van oproepen tot verzet van de gehandicaptenorganisaties destijds tegen deze achteruitgang is toen nauwelijks iets gebleken. Wel mochten leidinggevenden van deze organisaties meepraten om de nieuwe wet gestalte te geven.

Nu is het waar dat in gemeenten binnen het kader van de wet het beleid kan verschillen, dat over het hele land genomen in strikte zin de rechtsgelijkheid verminderd is. Maar dat is nu eenmaal het gevolg van decentralisatie en van het afstand nemen door de rijksoverheid. Met name met betrekking tot vervoersvoorzieningen zijn er nogal wat verschillen gegroeid. Bijvoorbeeld als het gaat om de vrijheid van keuze van vervoer, beschikking over de financiële bijdrage, de hoogte van de bijdragen per gemeente.

Zo zijn er gemeenten die op deze voorzieningen al meer dan eens bezuinigd hebben, andere hebben weer gebruikgemaakt van de decentrale vrijheden om bepaalde, bij de invoering opgelegde rijkskortingen weer ongedaan te maken en eigen bijdragen af te schaffen. Zo kunnen gemeentelijke bijdragen in de vervoerskosten voor gehandicapten wel duizend gulden per jaar verschillen.

Als nu de gehandicaptenorganisaties de afgelopen jaren meer aandacht hebben besteed aan de ontstane verschillen op zich, dan is dat koren op de molen van de regering en van die gemeentebesturen die een asociaal beleid voorstaan.

Men moet zeker niet de illusie hebben dat bij meer gelijkschakeling (het doel van het protocol) de gemeenten, die weinig geld over hebben voor de uitvoering van de WVG, gedwongen zullen worden hun bijdragen en beleid aan te passen aan de meer sociale gemeentebesturen.

Het is allerminst overdreven te vrezen dat eerder het omgekeerde zal gebeuren. Als de organisaties zich druk willen maken en in het belang van hun achterban willen optreden, dan past daar het uiten van enige vreugde over de komst van genoemd protocol zeker niet bij.