Op zoek naar een sociaal Europa

In naam van werk

Iedereen wil werk. Maar de Europese multinationals willen vooral flexibel, tijdelijk, deeltijd, interim, onderbetaald... werk bieden. Zij bepalen de werkgelegenheidspolitiek van Europa. (Foto archief) 

Door Thomas Gounet

Hamburgerjobs, veralgemening van nachtwerk, onmogelijke ploegen. Zeg maar dag tegen de achturendag en de weekendrust. En dat allemaal dankzij Europa! Vanaf 1957, toen met het Verdrag van Rome de Europese Economische Gemeenschap tot stand kwam, was werk nooit een belangrijke zorg van Europa. Dat probleem bleef voorbehouden aan de nationale staten.

Dat verandert in 1992 met de Top van Edinburgh. Die leidt in 1993 tot de publicatie van een Witboek. Europees commissaris Jacques Delors schrijft in de inleiding:"De reden van dit Witboek kan samengevat worden in één woord: de werkloosheid." (1) Het boek stelt een plan voor om vijftien miljoen banen te creëren door een actief overheidsbeleid. (2) De overheid zou grote infrastructuurwerken moeten financieren die voor meer werkgelegenheid zouden zorgen.

De Commissie haalde haar kennis uit de rapporten van een zeer invloedrijke patronale organisatie: de Europese Ronde Tafel van Industriëlen (ERT). Daarin zitten haast vijftig topfiguren van de grootste Europese multinationals. In 1986 brengt de ERT het document 'Werk aanbieden aan Europa' uit. Drie jaar later gevolgd door 'Europees werkgelegenheidsbeleid'.

In beide documenten staan methodes om de 'lasten' van de ondernemingen te verminderen opdat ze meer winsten maken en ze hun concurrentiepositie kunnen verbeteren. Deze essentie wordt onder de noemer werkgelegenheid weggemoffeld: het zou gaan om meer banen.

Het Witboek neemt die redenering over en roept om opleidingen, verlaging van de loonkosten, flexibiliteit, promotie van de informatietechnologie... Het plan voor het scheppen van vijftien miljoen banen wordt nooit uitgevoerd: de voorgestelde infrastructuurwerken zijn veel te duur.

Onder de knoet van de Ronde Tafel

En wat dan nog? In 1994, tijdens de Top van Essen, tekenen de staats- en regeringsleiders een werkgelegenheidsbeleid uit in vijf sporen: 1. de beroepsbekwaamheid van de werknemers verbeteren; 2. werkgelegenheid aanmoedigen door onder meer de flexibiliteit; 3. de loonlasten verlagen; 4. overstappen van een passieve naar een actieve politiek (3); 5. de maatregelen vooral richten op de jongeren en langdurig werklozen. Het is dezelfde lijn als die van het Witboek, maar in een concretere vorm.

In eenzelfde beweging richt de Top van Essen ook de Consultatieve Groep over de Concurrentie op (CGC). Een nieuw initiatief van de Europese Ronde Tafel. Bedoeling is mensen samen te brengen uit de zakenwereld (de Ronde Tafel onder meer), de universiteiten en de vakbonden. De groep brengt rapporten uit en populariseert zo de begrippen concurrentie, bedrijfscultuur, opleidingen in dienst van de ondernemingen, flexibiliteit, loonkostenverlaging, werkwilligheid.

Ook de aanwezige vakbondsverantwoordelijken ondertekenen de rapporten.

Vier pijlers in een sociaal moeras

In 1997 wordt op de Top van Amsterdam onderhandeld over een hervorming van het charter van de Europese Unie. (4) Er wordt onder meer een hoofdstuk over de werkgelegenheid aan toegevoegd. Dit nieuwe deel volgt meteen op dat over het economisch en monetair beleid en is er ook aan ondergeschikt. Omdat de strategie in verband met werkgelegenheid op dezelfde lijn moet zitten als de grote oriëntaties van het economisch beleid.

In november van 1997 ontmoeten de Europese leiders elkaar in Luxemburg voor een top die helemaal rond werkgelegenheid draait. Daar worden vier pijlers vastgelegd die ook vandaag nog de basis van het Europese werkgelegenheidsbeleid vormen: 1. de inzetbaarheid; 2. de ondernemersgeest; 3. de aanpasbaarheid; 4. gelijke kansen.

De inzetbaarheid is de mate waarin een werknemer zich met zijn kwalificaties als troef kan doen aannemen door een werkgever. De ondernemersgeest heeft te maken met stimulansen om bedrijven uit de grond te stampen, met name binnen de sector van de nieuwe technologieën. De aanpasbaarheid staat voor de massale invoering van onmogelijke werkwisselingen (nacht, weekend, gesplitste shifts), van onzekere banen (tijdelijke en deeltijds) en van erg stressverhogende productiemethodes. Gelijkheid van kansen slaat op het verminderen van de verschillen tussen mannen en vrouwen. Dat werd vertaald in de veralgemenisering van het nachtwerk voor vrouwen en in het optrekken van de pensioenleeftijd tot 65 jaar.

Tijdens de Top van Lissabon tenslotte zeiden de Europese leiders dat de werkgelegenheidspolitiek moest passen in de uitdaging om de Verenigde Staten in te halen op het vlak van internet en de nieuwe technologieën. De Europese Commissie besliste tegelijk de politiek-economische beleidslijnen nauwer te coördineren. In het kader daarvan worden passende werkgelegenheidsstrategieën vastgelegd. Die doelstellingen worden per land vertaald in een actieprogramma. De Commissie controleert de uitvoering ervan. De landen voeren de oriëntaties uit, de Commissie kijkt over hun schouder mee.

Een antisociaal Europa

Wat kunnen we besluiten uit dit historisch overzicht? Ten eerste dat het werkgelegenheidsbeleid steeds meer op Europees niveau bepaald wordt. De arbeiders en het kantoorpersoneel moeten dus steeds meer met die realiteit rekening houden. Solidariteit tussen de verschillende strijdbewegingen wordt van kapitaal belang.

Ten tweede is het werkgelegenheidsbeleid ondergeschikt aan de ondernemersbelangen. Werkgelegenheid is dus slechts een dekmantel. Niet de rechten van de werkers vormen het cement, maar de winsthonger van de multinationals.

Ten derde, en zeer concreet, de Europese Ronde Tafel is de motor achter deze strategie. Die heeft op een beslissende wijze alle oriëntaties van de Commissie beïnvloed.

Ten vierde kunnen we niet van een sociaal Europa spreken. Van 1991 tot 1999 werden in de vijftien lidstaten van de Unie 2,5 miljoen bijkomende banen gecreëerd. Maar dat is de som van 6,4 miljoen tijdelijke baantjes min het schrappen van 3,9 miljoen voltijdbanen. (5) Het aandeel van de ploegenarbeid in de werkgelegenheid is gestegen van 9,7 procent in 1992 naar 11,7 in 1999. In dezelfde periode ging het avondwerk van 10,2 procent naar 17,2 procent, het nachtwerk van 5,1 naar 7 procent, het zondagwerk van 10,7 naar 11,9 procent. (6) Een sociale vooruitgang?

Noten:

  1. Jacques Delors, Pour entrer dans le XXIème siècle, Uitgeverij Michel Lafon/Ramsay, Parijs, 1994, blz. 9.
  2. In 1988 voorspelde het rapport-Cecchini dat een geïntegreerde Europese markt vanzelf vijf miljoen nieuwe banen zou opleveren. Maar in 1993 kwamen er 2,5 miljoen werklozen bij.
  3. Zie artikel 'Aan 't werk!', Solidair special, blz. 9
  4. In 1992 getekend in Maastricht. Vandaar de naam Verdrag van Maastricht
  5. Berekeningen van de Europese Commissie, Werkgelegenheid in Europa 2000, blz. 85
  6. Cijfers van Eurostat, Enquête sur la force de travail 1992 et 1999.