Zestig procent van de Indonesiërs leeft beneden de armoedegrens

Het wordt steeds moeilijker om nog boodschappen te doen op de Pasar Johar (markt) in Centraal-Java.

Van redactie buitenland

De langdurige economische crisis die Indonesië sinds 1997 teistert heeft het aantal armen tot zestig procent doen toenemen op een bevolking van 215 miljoen, volgens een staatsfunctionaris.

Onderminister van vice-president Hamzah Haz, Gunawan Sumodiningrat zei tijdens een lezing aan de universiteit van Malang op Oost-Java, dat de groei van het aantal armen onder meer te wijten is aan een gebrek aan motivatie, deskundigheid en kapitaal; dit alles volgens het staatspersbureau Antara. Sumodiningrat voegde eraan toe dat ook het gebrek aan een maatschappelijke infrastructuur en ondersteunende wetten hiervoor verantwoordelijk zijn.

Een officieel onderzoek naar de armoede bepaalde het aantal Indonesiërs dat beneden de armoedegrens leefde in 1996 op ongeveer 22,5 miljoen, oftewel 11,34 procent van de bevolking. De economische crisis in 1997 dreef dit percentage op tot 24,3 miljoen. Sumodiningrat liet achterwege te zeggen hoe de armoedegrens vastgesteld wordt. Cijfers omtrent het inkomensniveau dat deze grens bepaalt bleken niet voorhanden.

Bron: AFP, Jakarta, 17 februari, vertaling Frans Willems.

Indonesië: Kinderen veroordeeld tot vuilnisbelt

Van redactie buitenland

Op een kille maandagochtend is de elfjarige Sudarsono hard op zoek naar elk stukje afval dat hij kan verkopen om wat geld te verdienen. Terwijl hij een vuil plastic bekertje opraapt en in de mand op zijn rug gooit ziet hij dat er een stortwagen aan komt rijden. Hij maant de vrachtauto tot stoppen, klimt erbovenop en begint de hoop vuilnis die in de laadklep ligt te sorteren. Tussen de rotzooi vindt hij een gebroken trompet en hij blaast erop.

"Je vindt hier veel speelgoed", zegt een lachende Sudarsono, wijzend naar de vuilnisbelt ter grootte van 104 hectare in Bekasi, op West-Java, ongeveer vijftig kilometer ten zuidoosten van Jakarta. Sudarsono's 'speelgoed' bestaat onder meer uit plastic bekertjes en blikjes, stukken metaal, glas en hout die hij verkoopt voor honderd roepia per kilo. Per dag verdient hij tienduizend roepia, pakweg 1 dollar die hij aan zijn ouders afdraagt. Ook zij leven van de vuilnisbelt van Bantar Gebang, de belangrijkste stortplaats van Jakarta. Sudarsono en zijn ouders, migranten uit Centraal-Java werken al vier jaar lang in Bantar Gebang, van zes uur 's morgens tot drie uur in de middag. Ze wonen er vlakbij in een geïmproviseerd huisje. Om half een 's middags luncht Sudarsono, samen met zijn vijfendertigjarige moeder Ngatmi en zijn vader Karti van achtendertig, bovenop de vuilnisbelt, zonder acht te slaan op de stank en de vliegen die hen omringen.

"Ik ben al aan de vuiligheid en aan het ziek worden gewend", zegt Sudarsono, terwijl hij een tandenstoker die hij van de vuilnisbelt opraapte, in zijn mond steekt. Toch blijft Sudarsono, de middelste van drie kinderen, werken, ook als hij ziek is. Als hij dan thuis blijft, in zijn huis van planken en golfplaten, maakt hij zich nuttig met het pletten van plastic bekertjes en blikjes die zijn familie op de vuilnisbelt verzamelt.

Het leven zoals het is, voor Sudarsono en zijn familie, die deel uitmaken van minstens tweeduizend voddenrapers uit Bekasi en nog vierduizend meeruit verschillende dorpen en steden die profiteren van de stortplaats van Bantar Gebang.

Ideaal is anders, maar velen, inclusief de meer dan zevenhonderd kinderen tot vijftien jaar die negen tot twaalf uur per dag werken, zijn eraan gewend geraakt. Ze beseffen hoezeer ze van de vuilnisbelt afhankelijk zijn om te overleven. De kinderen onder de voddenrapers behoren tot de 6,5 miljoen Indonesische kinderen die gedwongen worden te werken, volgens de Nationale Commissie voor de Kinderbescherming (KPA). De commissie voegt eraan toe dat dit cijfer een toename van meer dan honderd procent betekent ten opzichte van het aantal kinderen dat vorig jaar werkte, 2,7 miljoen. Volgens deze commissie blijft het er dit jaar somber uitzien voor de Indonesische kinderen. De langdurige economische crisis, waar het land nog niet overheen is, vergt steeds meer van hen om hun dagelijks brood te kunnen verdienen. Behalve op de vuilnisbelt werken kinderen op perrons, plantages en boerderijen, in fabrieken, bordelen en op straat. Sommige kinderen, zoals de tienjarige Mina, zeggen dat een armoedig bestaan het enige is dat ze kennen. "Bedelen is beter dan stelen", zegt Mina, met haar vijfjarige zusje Ita aan de hand, terwijl ze voorbijgangers buiten een winkelcentrum in Bekasi om geld vragen. Als zij en haar zusje niet bedelen zal hun vader, volgens haar een gangster, hen slaan.

"Het ontbreekt de regering aan de politieke wil om de kinderen te beschermen", zegt Merdeka Sirait, de secretaris van het KPA. "De handhaving van de wetten op de kinderarbeid is nihil". Enkele maanden geleden heeft de commissie samen met andere niet-gouvernementele organisaties een wetsvoorstel voorgelegd aan het Huis van Afgevaardigden. Tot op de dag van vandaag is het niet besproken.

"Alle vormen van uitbuiting, discriminatie van kinderrechten en ander geweld tegen kinderen zijn misdaden tegen de mensheid", aldus de voorzitter, Seto Mulyadi. "De schending van de basisrechten van het kind zal een agressieve en anarchistische generatie opleveren."

Het gedwongen werk op de stortplaats houdt ook in dat deze kinderen, zoals Sudarsono die in de vierde klas zou moeten zitten, niet naar school gaan. Het ministerie van Onderwijs heeft al verklaard dat meer dan acht miljoen kinderen verspreid over heel Indonesië niet in staat zijn geweest de lessen bij te wonen sinds het begin van de economische rampspoed in 1997.

"Ik ga niet graag meer naar school. Mijn familie kan het schoolgeld niet meer betalen", zegt de achtjarige Saipun, die ook als voddenraper werkt nadat hij om elf uur 's ochtends thuiskomt van school. Elke maand betaalt Saipun, die in de tweede klas zit, 50.000 roepia (5 dollar) schoolgeld, die hij aftrekt van de 150.000 roepia ($ 15) die hij maandelijks verdient. "Ik hoop dat deze vuilnisbelt niet gesloten wordt, want anders zal mijn familie niet meer kunnen eten", aldus Saipun, wiens ouders ook als voddenrapers werken in Bantar Gebang. Toen de stortplaats vanaf 10 december vijf dagen afgesloten was bleven Sudarsono, Saipun en hun voddenrapersvrienden, waarvan velen afkomstig zijn uit andere provincies van Java, zonder iets te eten thuis in hun krotwoningen. De overheid van Bekasi sloot de vuilnisbelt van Bantar Gebang, die door Jakarta gebruikt wordt sinds 1986, vanwege het falen van het bestuur van de hoofdstad om een oplossing te vinden voor de milieuproblemen in de regio. Nadat ze door functionarissen uit Jakarta ertoe overgehaald werden openden de autoriteiten de poorten van de stortplaats weer op 15 december. Ze zouden de toestand nog een maand lang gedogen. De gemeente voegt er echter aan toe dat, als het bestuur van Jakarta er niet in slaagt de omstandigheden op de stortplaats van Bantar Gebang te verbeteren, het terrein op 1 februari weer afgesloten zal worden.

Jakarta produceert elke dag 25.000 kubieke meter aan huisvuil, en ditvolume blijft toenemen. Hiervan wordt 23.000 kubieke meter verzameld en afgevoerd naar Bantar Gebang. De rest wordt elders verspreid. De kinderen die als voddenrapers werken lopen het risico gewond te raken of zelfs het leven te laten als gevolg van de vuilniswagens en bulldozers die rondrijden op de stortplaats. Ook worden ze blootgesteld aan verschillende ziektes, zoals tyfus, lintworm, tetanus en diarree.

Twee maanden geleden viel de negenjarige Dendi van een rijdende vuilniswagen. Hij liep een wond op aan zijn rechterbeen, maar ondanks dat bleef hij de hele dag het vuilnis doorzoeken in Bantar Gebang. Esih is nog nooit naar school geweest, maar werkt al sinds drie jaar als voddenraapster sinds haar moeder hertrouwde. "Gelukkig ben ik hier niet...", zegt ze, terwijl ze geplaagd wordt door haar elfjarige vriend Ino, die ook de vuilnisbelt afstruint. "Als ze dertien is gaan Esih en ik trouwen", mijmert hij. "Dat meisjes van dertien trouwen met hun voddenrapersvrienden van de stortplaats is hier doodnormaal".


Inter Press Service, 8 januari 2002.
Vertaling: Frans Willems.