Rijke landen misbruiken wereldhandelsovereenkomsten

Door Peter Smerdon (*)

Door te wijzen op het verband tussen geweld en armoede maakten de arme landen op de conferentie van Monterey duidelijk dat de globalisering van de internationale handel niet genoeg voordeel oplevert om de kloof tussen arm en rijk te overbruggen.

De gedachte dat de handel eerlijker moet worden, omdat de globalisering niet iedereen op een hoger niveau gebracht heeft, is het onderwerp van een nieuw rapport van Oxfam International. Het onderzoeksbureau bepleit een 'nieuwe wereldhandelsorde', gebaseerd op een rechtvaardiger verdeling van de handelsvoordelen en het streven om de globalisering ook voor de armen te laten slagen: Idealistische woorden voor een campagne om het debat tussen de globalisten en de antiglobalisten te doorbreken. Door de acceptatie van het idee dat 'handel belangrijker is dan hulp' houdt deze campagne ook een hele rits beleidskeuzes in die het strijdtoneel met oude tegenstanders zoals de Wereldhandelsorganisatie, de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds grondig wijzigen.

De Indiase Nobelprijswinnaar voor de economie in 1998 en erevoorzitter van Oxfam, Amartya Sen, schetst de grote lijnen voor een plan dat het midden houdt tussen de beide uitersten in het conflict over de globalisering. "Het belangrijkste doel is het combineren van de grote handelsvoordelen waarop de voorstanders van de globalisering wijzen", schrijft Sen, "en de absolute noodzaak voor eerlijkheid en rechtvaardigheid die voor een belangrijk deel de protesten van de antiglobalisten motiveren."

In het rapport dat op 11 april uitgebracht werd, betoogt Oxfam dat de regels die de internationale handel bepalen zo in elkaar zitten dat ze de rijken ten goede komen. Als ontwikkelingslanden bijvoorbeeld naar de rijke markten exporteren, worden ze geconfronteerd met invoerrechten die viermaal hoger zijn dan de kosten die de rijke landen tegemoetzien. Deze kosten lopen naar schatting op tot 100 miljard dollar per jaar, tweemaal zoveel als de ontwikkelingslanden aan hulp ontvangen. Bovendien worden de boeren in de rijke landen dagelijks met 1 miljard dollar per dag gesubsidieerd. Een schrille tegenstelling: als de armere landen in Zuidoost-Azië hun bijdrage aan de wereldexport met een procent konden verhogen, zouden negen miljoen mensen van de absolute armoede gered worden.

Het programma van Oxfam behelst voor de arme landen een verbetering van de toegang tot de markt en voor de rijke landen de beëindiging van de gesubsidieerde overproductie in de landbouw en het dumpen van deze overproductie in de derde wereld. Ook wenst Oxfam dat het IMF en de Wereldbank de arme landen niet langer dwingen hun markten open te stellen, ongeacht de maatschappelijke gevolgen daarvan.

Het meest controversiële voorstel is echter dat van een 'internationaal productinstituut', met als doelstelling een grotere diversificatie, een halt aan de overproductie, en een verhoging van de prijzen, zodat de producenten een redelijk bestaansniveau gegarandeerd kan worden. Een andere vernieuwing is een 'dubbele standaardindex' die de mate van protectionisme in het handelsbeleid van de rijkste en machtigste landen vergelijkt met de hoogte van de invoer vanuit de ontwikkelingslanden. De Europese Unie blijkt de grootste overtreder van deze 'dubbele standaard'.

In Zuidoost-Azië vechten 900 miljoen mensen om te overleven met minder dan twee dollar per dag. Van de export van de ontwikkelingslanden wordt meer dan 75 procent geproduceerd in Zuidoost-Azië, en zelfs een nog groter deel van de uitvoer van de fabricageproducten. Toch is volgens Oxfam de ongelijkheid gegroeid in veel landen in deze regio en de vatbaarheid voor armoede is gelijk gebleven.


Bron: Far Eastern Economic Review, Hongkong 18 april 2002 (deel van het artikel). Vertaling: Frans Willems.