Een niet erkende schuld van de BRD

11 mei 2002. demonstratie in Essen ter gelegenheid van de 50ste herdenking van de moord op Philipp Müllers, door de politie neergeschoten tijdens een vredesdemonstratie.  

Door Karl Stiffel

We zullen op 25 februari weer de Februaristaking herdenken. Het onderstaande verhaal is één van de redenen waarom we daamee moeten doorgaan. De Duitse Bondsrepubliek (BRD) leeft met een schuld die nog steeds niet erkend wordt. Na de stichting van de BRD heeft de politieke leiding zichzelf van een strafrecht voorzien, dat inzetbaar was als juridische knuppel tegen oppositionele krachten in de binnenlandse strijd om de richting tijdens de Koude Oorlog. De slachtoffers krijgen tot op heden geen erkenning.

De oppositie in die eerste jaren richtte zich tegen de politiek van de regering Adenauer die op een deling van Duitsland aankoerste, het hele staatsapparaat volstopte met oude nazi's, de grote kapitalistische bezits- en machtsverhoudingen restaureerde en streefde naar de hermilitarisering van Duitsland en aansluiting bij de NAVO, alles indruisend tegen de bepalingen van het Verdrag van Potsdam.

De staatsrepressie richtte zich in velerlei vorm tegen het democratische en grondwettelijk legitieme verzet. Om het geheel een schijn van staatsrechtelijkheid te geven besloot de rechts-conservatieve meerderheid van de Bondsdag onder Adenauer op 30 augustus 1951 tot de Eerste Wet ter Verandering van het Strafrecht. Het ging de West-Duitse parlementaire geschiedenis in als de 'Bliksemwet', omdat het in slechts 180 minuten voor een tweede en derde ronde door de Bondsdag werd gejaagd. Vijf jaar later zei het Bondsdaglid voor de CDU, Haasler, dat de Eerste Wet tot Verandering van het Strafrecht een wapen was dat werd gesmeed om in de Koude Oorlog overeind te blijven. Dat betekent, binnenslands de handen vrijmaken om in de buitenlandse politiek de ingeslagen richting voor de ontwikkeling te kunnen doorzetten. Met het instrumentarium van een Bliksemwet kon Justitie, die vol zat met nazi-rechters, goed uit de voeten.

Dr. Heinrich Hannover uit Bremen, een ervaren advocaat in politieke processen en auteur van diverse boeken over het probleem van de politieke rechtsgang, schreef in een van zijn publicaties: "Zulke rechters hebben weliswaar de eed gezworen op het vrije democratische grondrecht... maar vaak genoeg zijn het rechters die hun eerste eed van trouw zworen aan Adolf Hitler. Als wapendragers van de Koude Oorlog hoefden ze slechts minimaal te veranderen. De vijand kenden ze al."

Slechts een paar weken nadat de bliksemwet was aangenomen legde de regering Adenauer de wens voor aan het hooggerechtshof om de Communistische Partij van Duitsland (KPD) te verbieden. De uitspraak kwam op 17 augustus 1956 en daarmee was het verbod een feit.

Verbod progressieve democratische organisaties

Voor en na het verbod van de KPD - dat tot bron werd van duizenden vormen van onrecht op staatsniveau - werden meer dan 40 democratische organisaties en verenigingen verboden en hun activisten met processen bedreigd. Om er enkele te noemen: de Vrije Duitse Jeugd (FDJ), de Democratische Vrouwenbond van Duitsland (DFD), De Vriendschapsvereniging Duitsland-Sovjet-Unie (GSF), het Comité voor Eenheid en Vrijheid in de Duitse Sport, het Vredescomité van de Bondsrepubliek Duitsland, de Werkgemeenschap Vrolijke Vakantie voor alle Kinderen, de Werkgemeenschap van democratische Juristen en vele andere.

Van 1949 tot 1968 werden 250.000 burgeressen en burgers van de BRD lastiggevallen met politieonderzoek en -verhoren en onderzoeken van officieren van justitie. Ruim tienduizend van hen kregen vrijheidsstraffen die tot enkele jaren opliepen, vaak gecombineerd met toezicht door de politie, ontzeggen van basisrechten, inname van de pas, inbeslagname van eigendom (bijvoorbeeld auto's). Jupp Angenfort, indertijd leider van de West-Duitse Vrije Duitse Jeugd (FDJ), werd tot de langste straf veroordeeld, namelijk vijf jaar tuchthuis. Dit is een schuld die kleeft aan de Bondsrepubliek, maar ze wordt sinds ruim 15 jaar door de Bondsdag en de Bondsregering genegeerd.

Toen in 1968 de Koude Oorlog in de buitenlandse politiek voorbij was, hoopten wij, de politiek-vervolgden van die jaren, dat het proces van ontspanning zich ook zou doorzetten in de binnenlandse politiek. Eind november 1968 vormden we met behulp van de DKP-krant Unsere Zeit (UZ) de Initiatiefgroep voor de rehabilitatie van de Slachtoffers van de Koude Oorlog. Herhaaldelijk wendden we ons sindsdien tot de regering en het parlement. Maar de fouten worden door hen niet erkend. Onze eisen tot rehabilitatie, smartegeld en de erkenning dat de periode van vervolging en gevangenschap verlies betekent bij de berekening van de pensioenen, worden telkens afgedaan met het argument dat "anders dan in de DDR de politieke vervolging in de oude BRD een basis had in het staatsrecht".

We laten ons er niet door ontmoedigen. We weten dat we slechts door volharding en een lange adem onze eisen kracht kunnen bijzetten. Enige tijd geleden hebben we ons opnieuw tot de voorzitter en afgevaardigden van het parlement (Bondsdag) gewend. We blijven attent.

Karl Stiffel is vertegenwoordiger voor de Initiatiefgroep rehabilitering van de Slachtoffers van de Koude Oorlog in Essen.

Vertaling Yosé Höhne-Sparborth.