Ronald Reagan en de dubbele oorlog van de Amerikaanse multinationals


Reagan: Theatrale uitvoerder van monopolistische politiek die miljoenen mensen misère heeft gebracht.

 

Door Peter Franssen

Ronald Reagan is dood. Maar niet zijn beleid. Niet voor niets wordt hij door de heersende klasse met alle egards begraven. Zijn politiek wordt in de VS voortgezet door Bush en in Nederland door het kabinet Balkenende II, onder leiding van de neoliberalen van de VVD. Het is goed het Reagan-programma te kennen, want in Nederland wordt het op dit moment razendsnel doorgevoerd. Dat beleid kent twee hoofdkenmerken: oorlog tegen de eigen arbeiders en ambtenaren en oorlog tegen iedereen die onafhankelijk wil zijn van de Verenigde Staten (of in Nederland het slaafse volgen van deze Amerikaanse imperialistische politiek).

In november 1980 won Ronald Reagan de presidentsverkiezingen. Op dat ogenblik woedde er al vijf jaar een zware economische crisis. In 1975 daalde de productie van ijzer, staal en metaal in de Verenigde Staten ten opzichte van twee jaar ervoor met 21 procent. De papierindustrie boekte 10 procent minder omzet. De textielindustrie ging met 9 procent achteruit. De plastiek- en rubberproductie zakte met 16 procent.

De Amerikaanse multinationals hadden nog een tweede kopzorg: de onrust in verscheidene derdewereldlanden. In 1974 jaagde de olieboycot door de landen uit het Midden-Oosten de olieprijs naar een historische recordhoogte met alle gevolgen van dien voor de Amerikaanse economie. In 1979, toen het Iraanse volk de CIA-agent Pahlevi die ook hun sjah was, van de troon stootte, schoot de olieprijs opnieuw als een raket omhoog.

Dat was de dubbele uitdaging waar Reagan voor stond. Hij volgde in zijn achtjarige beleidsperiode een dubbel spoor: oorlog tegen de landen van de derdewereld die de Amerikaanse suprematie uitdagen en oorlog tegen de eigen arbeiders en ambtenaren.

Oorlog tegen de werkers

Reagan was nog maar één maand beëdigd of hij schafte het sociaal minimum af. Tegelijk nam hij de beslissing dat ondernemers hun investeringen sneller mochten afschrijven wat in de praktijk neerkomt op een belangrijk belastingvoordeel. Het werd een kenmerkend procédé: neem af van de armen om aan de rijken te geven.

In 1984 legde hij die rijken in de watten met de gedeeltelijke afschaffing van de belastingen op hun winsten. In september 1986 volgde dé belastinghervorming van zijn regeerperiode. Die bestond uit twee delen. De belasting op de bedrijfswinsten daalde van 46 naar 34 procent. Een cadeau van 120 miljard dollar per jaar voor de bazen. Daarnaast kwam er een algemene belastingverlaging die bij nader inzien niet algemeen bleek te zijn: de armen en de middengroepen kregen niets of bijna niets, de 5 procent rijksten kregen een vermindering van jaarlijks 10.000 tot 15.000 dollar. Gevolg van dit alles: in 1981, bij Reagans aantreden had de 1 procent rijkste Amerikanen 22 procent van de nationale koek. Bij zijn afscheid in 1990 was dat aandeel gestegen tot 35 procent!

Reagan nam nog andere, verstrekkende en structurele maatregelen. De eerste was de privatisering van alles wat openbaar is. In een toespraak zei hij: "Het probleem is niet wat het beleid doet, het probleem is het bestaan van een beleid zelf." Die politieke keuze leidde tot deregulering, werkloosheid, afbouw van de dienstverlening en onbetaalbare sociale zorg.

In hetzelfde concept van deregulering, schrapte of ondermijnde Reagan talloze sociale en arbeidswetten. Bijvoorbeeld die op de beperking van de (dikwijls onbetaalde of onderbetaalde) overuren. Het gevolg was dat de jaarlijkse arbeidsduur in de Verenigde Staten steeg van 1.883 uur in 1980 tot 1.966 in 1997. Reagan schafte ook de wetten af op de bescherming van het loon. Gevolg: de lonen van 60 procent van de banen die onder zijn bewind totstandkwamen, lagen onder de armoedegrens. Reagan aarzelde niet om toe te slaan. In 1981 haalde hij de wet Taft-Hartley onder het stof vandaan. Die dateert van 1947 en was haast nog nooit gebruikt. Ze geeft de regering de mogelijkheid het stakingsrecht op te schorten. Met de wettekst in de hand ontsloeg Reagan 11.000 stakende luchtverkeersleiders, een daad die de leiders van de vakbondsbeweging van schrik verlamde... haast voor de hele regeerperiode van Reagan.

Oorlog tegen de Derde Wereld

In 1975, na 12 jaar oorlog, leden de Amerikanen de zwaarste nederlaag uit hun geschiedenis. Een half miljoen soldaten hadden ze ingezet, maar ze verloren de oorlog in Vietnam, Laos en Cambodja. Het Vietnam-syndroom zorgde in de tweede helft van de jaren zeventig voor aarzelingen binnen de Amerikaanse elite. Reagan maakte daar korte metten mee. Vanaf het begin koos hij voor de verwezenlijking van America first via de oorlog. Hij zei: "Het kwaad in deze wereld is het communisme. De realisatie van het Amerikaans project in de hele wereld wordt gehinderd door het communisme. Wij zullen niet passief toekijken als een land dreigt verloren te gaan aan het communisme."

De oorlog tegen het communisme had een reden: het socialistische kamp met de Sovjet-Unie en China was een geweldige ondersteuning voor de bevrijdingsstrijd in de derdewereld én voor de arbeidersstrijd in de kapitalistische wereld. Reagans oorlog tegen het communisme begon in Afghanistan. Hij stuurde geld en instructeurs en gaf bevel netwerken van terroristen op te richten om de communistische regering van Kaboel te bestrijden - centrale figuur van die netwerken was Osama bin Laden! Iedereen die in de derdewereld opkwam voor echte onafhankelijkheid kreeg van Reagan het etiket communist. Daarom viel hij in 1983 het piepkleine eiland Grenada binnen dat gedurfd had een anti-imperialistische koers te kiezen. In april 1986 bombardeerde Reagan Libië, want "daar woont die 'mad man' Kadhaffi". In Haïti verdreef het volk in 1986 dictator Duvalier, maar Reagan kwam militair tussenbeiden om de Amerikaanse belangen te redden.

De zwaarste misdaden beging Reagan in de Midden-Amerikaanse landen Guatemala, Honduras, Nicaragua en El Salvador. Hij bewapende en trainde tienduizenden leden van doodseskaders om de strijd voor onafhankelijkheid neer te slaan. In El Salvador organiseerden de Verenigde Staten een staatsgreep. Tijdens de fascistische repressie die volgde stierven 70.000 mensen, onder wie de PVDA-B-dokter Michaël De Witte. In Nicaragua bestreed Reagan gewapenderhand de wettelijk gekozen regering van de sandinisten. Hij blokkeerde de havens van Nicaragua waarvoor hij door het Internationaal Gerechtshof in Den Haag veroordeeld werd. (Reden overigens waarom de Verenigde Staten nu geen internationaal strafhof erkennen.) In Guatemala en Honduras steunden de Verenigde Staten officieren en milities die zeer bloeddorstig te werk gingen. In Guatemala alleen al werden 100.000 mensen afgeslacht.

Van Reagan naar Bush, zelfde politiek

Reagan is de uitvoerder geweest van een politieke keuze. Deze keuze is, na vijf jaar economische crisis en na de zware nederlaag in Vietnam, bepaald door de extreme rechtervleugel van de Amerikaanse multinationals. Die politiek is na Reagan voortgezet door Bush senior en Bill Clinton. Zijhebben de crisis niet opgelost maar verdiept, ze hebben oorlog in alle continenten op de dagorde geplaatst, ze hebben alle tegenstellingen in de wereld ten top gedreven. Bush junior zette deze politiek op 11 september 2001 in een hogere en nog agressievere versnelling. Het is deze aanpak die ook het kabinet Balkenende II voor ogen staat. We zijn dus gewaarschuwd.

Bron Solidair, 9-6-2004)