De burgers willen een ander Europa


In heel Europa wordt het verzet tegen de neoliberale snoei- en 'hervormings'plannen heviger. Op de foto: Franse demonstranten tegen privatisering.  

Door Georg Polikeit

Nabeschouwing over de gebeurtenissen rond de Europese verkiezingen. De resultaten van de Europese verkiezingen van 10-13 juni in de 15 oude en de 10 nieuwe lidstaten zijn in vijf punten samen te vatten:

Het is de heersende kringen in alle EU-lidstaten niet gelukt om instemming of zelfs enthousiasme van de meerderheid van de bevolking te krijgen voor hun EU-politiek, ondanks enorme wervingscampagnes en een opgepoetste presentatie van de EU in de media. Maar tegelijkertijd is wel zichtbaar, dat de weerstand van de meerderheid van de bevolking overwegend blijft steken in een onverschillige houding die tegenstrijdig is en makkelijk te misleiden.

Dieptepunt in de opkomst bij de verkiezingen

Het feit dat de opkomst sinds het begin van de "Europese verkiezingen" in 1979 gemiddeld genomen in de hele EU steeds verder terugloopt en met deze verkiezingen een dieptepunt heeft bereikt van 45,5 procent is een van de meest in het oog springende signalen dat er aan de democratische legitimatie van de Europese constructie iets schort. Dat meer dan de helft van de 342 miljoen Europese kiezers niet zijn komen opdagen, toont enerzijds de alom aanwezige afwijzing, anderzijds echter ook de politieke desoriëntatie van veel mensen, gevoelens van onmacht ten aanzien van de heersende politiek en ongeloof dat een andere politieke ontwikkeling mogelijk zou zijn.

'Afstraffing' met een ruk naar rechts

Een ander in het oog springend kenmerk van de Europese verkiezingen 2004 was, dat net als in 1999 de gevestigde partijen die alleen of in een coalitie in de verschillende landen in de regering zitten, gestraft werden met verlies van stemmen. Slechts in zes van de 25 Europese lidstaten hebben de regeringspartijen of regeringscoalities hun positie kunnen bevestigen. Daar horen ook Griekenland en Spanje bij, waar net in maart een wisseling van de regering had plaatsgevonden, in Griekenland ten gunste van de conservatieve "Nea Demokratia" en in Spanje ten gunste van de sociaal-democratische PSOE. In beide landen viel niet te verwachten dat er nu al een ommezwaai zou kunnen zijn in de 'kiezersgunst'.

Alles bij elkaar lopen de sociaal-democraten nog slechts in negen staten aan kop. In de 16 overige landen waren rechtsconservatieven de winnaars. Dat weerspiegelt zich in de versterking van hun positie in het Europese Parlement.

Overigens zijn ook de resultaten van de Liberalen en de Groenen tegenstrijdig. Tegenover de deels aanzienlijke winsten van de Groenen in Duitsland,Luxemburg, Oostenrijk, Italië en Groot-Brittannië staan verliezen in België, Nederland, Frankrijk, Ierland, Finland en Zweden. In de nieuwe lidstaten hebben de Groenen nergens een zetel kunnen bereiken. Het totaal van hun zetels in het Europarlement is gedaald van 48 naar 41.

'Verstrengelde' resultaten voor links

De uitslagen van de communistische partijen en van de andere partijen die tot nu toe samenwerken in de "Verenigde Europese Linkse/noordelijke Groenlinksen" duiden op tegengestelde tendensen.

De CP Griekenland (KKE) kon haar verkiezingsaandeel nog een keer met 0,8 procent verhogen naar 9,5 procent bovenop het goede resultaat van 1999. Daar staat tegenover dat de 'links-democratische' vereniging 'Synaspismos', die de KKE tracht te verzwakken, met 1 procent daalde naar 4,2 procent, waardoor ze één van haar twee zetels verloor. De 'Rifondazione Comunista' in Italië kon haar percentage met 1,8 procent verhogen en kreeg er daardoor een zetel bij. Ook de concurrerende 'Partij van Italiaanse Communisten' kon een groei van 0,4 procent noteren. De Portugese linkse coalitie, door de CP geleid, verloor 1,3 procent, maar heeft met 9 procent altijd nog een goed resultaat.

Daar staat weer tegenover dat de partijen en lijstverbindingen die door de PCF waren geinitieerd een verder verlies hebben geleden, van 6,8 naar 5,3 procent, waarmee de afvaardiging in het Europees Parlement van zes naar drie terugviel. De 'links-radicalen' die voornamelijk door trotzkistische kringen worden gedragen ('Ligue Communiste Revolutionaire' en 'Lutte Ouvriera') behaalden nog slechts 3,3 procent en verloren daardoor al hun vijf zetels. Voor de Franse verkiezingsuitslag is echter niet alleen het nieuwe verlies aan stemmen verantwoordelijk, maar ook een veranderd kiesstelsel. In Frankrijk werd voor het eerst in 'regionale kieskringen' gestemd, wat tot een andere stemverwerking leidde die vooral voor kleine partijen nadelig uitvalt (de socialistische partij kreeg met 29 procent van de stemmen 40 procent van de Franse zetels, de PCF kreeg met meer dan 5 procent slechts 2,5 procent van de zetels).

Ook het stempercentage van de 'Izquierda Unida' in Spanje, die door de PCE gedragen wordt, liep met 1,6 procent terug, wat een verlies van drie zetels betekende.

Van de niet-communistische linkse partijen die deel uitmaken van de linkse fractie in het Europees Parlement tot nu toe, kon de PDS haar stemmenpercentage met 0,3 procent verhogen en zo een zevende zetel winnen. Ook de SP van Nederland had winst (een zetel meer). De 'Socialistische Volkspartij' van Denemarken boekte 1 procent winst, tegelijk echter verloor de 'Volksbeweging tegen de EU', die ook tot de 'linkse fractie' behoort, meer dan 2 procent. Terwijl de 'Linkse Partij' van Zweden een verlies van 3 procent (1 zetel) te verwerken kreeg, maar altijd nog een stevige 12,8 procent waard is, kon de 'Linkse alliantie' in Finland haar stempercentage op 9,1 procent (1 zetel) stabiliseren.

De toekomstige linkse fractie in het Europees Parlement beleeft een sterke groei door het enorme succes van de CP Bohemen en Moravië (KSCM), die in Tsjechië 20,3 procent van de stemmen kreeg. Tot de verkiezingsoverwinnaars behoort ook de 'Partij van de werkende bevolking' van Cyprus (AKEL), die 27,9 procent van de stemmen kreeg (bij een opkomst van meer dan 70 procent) en daarmee twee zetels inbrengt in de linkse fractie. De Slowaakse CP (KSS) bleef steken op 4,5 procent (31.908 stemmen) en de communistische 'Munkaspart' (Arbeiderspartij) in Hongarije op 1,8 procent (56.221 stemmen) endaarmee bleven beide onder de 5 procent clausule die in deze landen geldt.

Het is duidelijk dat ondanks alle verschillen tussen de landen geen doorbraak van de communistische en andere linkse partijen werd bereikt. Dit moet tot verdere kritische beschouwingen en discussies leiden. Snelle recepten zullen daarbij nauwelijks werken.

De idee van een links alternatief kan aantrekkelijk worden door een manifester gezamenlijk optreden in heel Europa van de communistische partijen met een heldere oppositie tegenover de huidige Europa-politiek en met de gezamenlijke eis voor een 'ander Europa', maar ook een sterkere samenwerking en bundeling van alle Europese linkse groeperingen zonder leiderspretenties of uitsluitingen kan daaraan bijdragen. Zowel voor als na de verkiezingen zal het er om gaan allereerst actief de ontwikkeling te bevorderen van buitenparlementaire bewegingen tegen de sociale afbraak, de militarisering en de politiek van de imperialistische wereldmacht in alle EU-lidstaten, en in heel Europa te netwerken om voortgaand te mobiliseren en tot nieuwe hoogtepunten te komen die een uitwerking hebben zoals de bewegingen en acties rond de 'Europese Actiedag' van 3 april.

Bron: DKP/UZ, juni 2004, vertaling Yosë Höhne-Sparborth, artikel is ingekort.