Het socialisme - balans en perspectief


Steeds meer mensen in Rusland nemen deel aan demonstraties tegen de regering Poetin en voor herstel van het socialisme (hier op 7 oktober 2004).  


 


 

Willi Gerns

Manifest zal in een reeks delen de belangrijke analyse publiceren (*1) van Willi Gerns (*2) over de ontwikkelingen van het socialisme. De redactie van Manifest meent dat we in de krant veel meer aandacht moeten besteden aan de theorie en praktijk van het socialisme, naast een grondige analyse van het huidige kapitalisme. Zeker nu er een reële basis begint te ontstaan voor een hernieuwde interesse van brede lagen van de bevolking in socialistische oplossingen voor de voortgaande kapitalistische crisis.

In een FNV-debat op 28 februari 2005 zei minister Brinkhorst het zo: "Wat de afgelopen twintig jaar goed was, is nu niet goed meer". Dat is de kern, we staan aan de vooravond van een versnelde neoliberale afbraak van de kapitalistische verzorgingsstaat. Het staatsmonopolistische kapitaal bevindt zich in een hevige crisis en kan niet anders dan overleven ten koste van de werkende bevolking. Het socialistische project wordt overal ter wereld weer een aantrekkelijker alternatief. In voormalige socialistische landen groeit het verlangen naar de voordelen van het socialisme. In de westerse landen neemt het vertrouwen in de bestaande systemen af. Marcel de Jong neemt het vertaalwerk op zich en zal daarom minder Duitse artikelen schrijven.

De landen van het reële socialisme in het licht van de basisverklaringen van het marxisme over de socialistische maatschappij

De uiteengeslagen en ineengestorte maatschappijen van de Sovjet-Unie, de DDR en Oost-Europa worden door linkse auteurs verschillend beschreven: als vroegsocialisme, commando-socialisme, administratief-bureaucratisch socialisme, staatssocialisme, reëel socialisme e.a. Menigeen vertegenwoordigt het standpunt dat er helemaal geen socialistische maatschappij is geweest. Deze positie deel ik niet. Ik behoor tot diegenen die het begrip "reëel socialisme" gebruiken. Dit begrip wordt gebruikt om duidelijk te maken dat het niet om een ideaalbeeld van het socialisme gaat maar om een socialisme zoals het met al zijn prestaties, maar ook met zijn deformaties bestond. In navolging van het in de geschiedschrijving van het kapitalisme voor diens vroege ontwikkelingsfase gebruikte begrip 'vroeg-kapitalisme' lijkt mij ook de uitdrukking vroeg-socialisme juist te zijn. Deze wijst erop dat het gaat om een beginstadium in de ontwikkeling van deze maatschappij die niet helemaal is gerijpt, maar nog de 'moedervlekken' van die maatschappij heeft waaruit zij is ontstaan.

Als de vraag beantwoord moet worden of het toelaatbaar is om de genoemde maatschappijen als socialistisch te kenmerken, moet men het erover eens worden wat men moet verstaan onder het socialisme. Tenslotte waren er, en zijn er, zeer verschillende voorstellingen van het socialisme. Zo hebben Marx en Engels zich al in het "Communistisch Manifest" en in andere werken beziggehouden met de verschillende burgerlijke en kleinburgerlijke socialismeopvattingen van hun tijd. Ook vandaag hebben we met verschillende ideeën over het socialisme te doen. Er bestaat het, door Marx en Engels ontwikkelde, wetenschappelijk socialisme; er bestaat socialisme vanuit een christelijke achtergrond; en er is het 'democratisch socialisme' van de sociaaldemocratie die het socialisme niet ziet als een zich van het kapitalisme kwalitatief verschillende sociaal-economische formatie, maar als ethische waarden die een maatschappij kan nastreven maar nooit volledig kan bereiken. Waarbij deze conceptie in de SPD van Gerhard Schröder, die tot een heel gewone partij van het grootkapitaal is uitgegroeid, ten hoogste nog een rol speelt bij enkele leden die zich aan de rand van deze partij bewegen. De erfenis van het 'democratisch socialisme' is in Duitsland bij de PDS terechtgekomen.

Ik laat me leiden - zoals mijn partij, de DKP, in haar geheel - door een op Marx en Engels gebaseerd wetenschappelijk socialisme, waardoor het socialisme/communisme wordt gedefinieerd als een sociaal-economische formatie met eigen sociaal-economische structuren. Marx en Engels hebben overigens geen gedetailleerd socialisme-concept uitgewerkt. Onderwerp van hun werken was voornamelijk de analyse van het kapitalisme en zijn wetmatigheden. Bij hen zijn slechts algemene uitspraken te vinden over het doel en de essentiële basisvoorwaarden van de socialistische/communistische maatschappij, alsmede de verschillen tussen de twee fasen van de communistische maatschappijformatie. Dit gegeven rechtvaardigt volgens mij echter niet de conclusie die Klaus Peter Kisker in het tijdschrift 'Initial' trekt: "Er was en is dus geen algemeen geldende meetlat van de klassieken die, naast een maatschappij gelegd, aantoont of zij socialistisch is." (1) De verklaringen van Marx en Engels lijken mij juist wel geschikt daarvoor, vooral omdat ze algemene criteria zijn die afzien van alle nationale en historisch ontstane bijzonderheden. Laten we ons eerst iets uitgebreider richten op de uitspraken van Marx en Engels over het socialisme. We baseren ons daarbij op het in nr. 1/1998 van "Marxistische Blätter" verschenen artikel van de Russische filosoof Anatoli Schendrik: "Het socialismebeeld van de grondleggers van het marxisme-leninisme".

1. De socialisme-voorstellingen bij Marx en Engels

Bij Marx noch bij Engels is er een enkel werk waarin hun gedachten over het socialisme/communisme (2) van alle kanten belicht zijn. Hun opvatting van de nieuwe maatschappij zetten zij in vele werken uiteen, vooral in de 'Economischfilosofische Manuscripten' uit 1844, in het 'Communistisch Manifest', in de 'Duitse ideologie' en in de 'AntiDühring'. Vooral belangrijk voor een duidelijk zicht op hun positie tegenover dit vraagstuk zijn het werk van Engels 'De ontwikkeling van het socialisme van utopie naar wetenschap' en van Marx 'Kritiek op het programma van Gotha'. En zelfs over het geheel bezien zijn er in de werken van Marx en Engels, zoals gezegd, geen allesomvattende, gedetailleerde uitspraken over de nieuwe maatschappij te vinden. Dit is te verklaren uit de principiële positie van de grondleggers van het marxisme die weigerden om, zoals de utopische socialisten, te speculeren over hoe mensen in een toekomstige communistische maatschappij zouden leven. Ze weigerden in de stilte van de studeerkamer een maatschappelijk ideaal te construeren. Al in hun eerste gemeenschappelijke werk 'De Duitse ideologie' schreven zij: "Het communisme is voor ons niet een toestand die tot stand gebracht moet worden, een ideaal waarnaar de realiteit zich moet richten. Wij noemen communisme de reële beweging die de tegenwoordige toestand opheft." (3)

Ook later hebben ze er steeds weer voor gewaarschuwd "recepten voor de gaarkeuken van de toekomst" te bedenken. Dezelfde voorzichtigheid vinden we trouwens bij Lenin m.b.t. concrete uitspraken over het beeld van de nieuwe maatschappij. Nog op het VIIe congres van de CPR(3) in maart 1918, dus na de overwinning van de Oktoberrevolutie, verklaart hij in een discussie over het nieuwe partijprogramma: "We kunnen niet zeggen wat het socialisme kenmerkt, hoe het socialisme er zal uitzien als het vaste vormen gaat aannemen weten we niet. ... De stenen zijn nog niet gefabriceerd waaruit het socialisme wordt opgebouwd. Meer kunnen wij niet zeggen, men moet zo voorzichtig mogelijk en exact zijn." (4)

Voorstellingen over de nieuwe maatschappij tekenen zich bij Marx en Engels geleidelijk aan af naarmate hun theoretische stellingen door de politiek worden bewaarheid, naarmate de afzonderlijke elementen van hun leer zich tot een samenhangend geheel verbinden. Daarom ook de verschillen in hun uitspraken over het socialisme/communisme. Anders dan critici van het marxisme, die proberen uit deze verschillen tegenstrijdigheden te construeren, wijst Schendrik er met recht op dat het bij deze verschillen in wezen gaat om verschillen die de diepte van het denken over de voorstellingen van de toekomstige maatschappij betreffen, dus het steeds dieper doordringen in deze problematiek.

De eerste uitspraken over het socialisme/communisme, vooral wat de eigendomsproblematiek aangaat, zijn al te vinden in de door de jonge Marx geschreven economischfilosofische manuscripten uit 1844 alsmede in de 'Duitse ideologie'. Een verdergaande beschrijving van de toekomstige maatschappij en haar theoretische toelichting brengt Engels dan in de ter voorbereiding van het 'Communistisch Manifest' geschreven 'Beginselen van het communisme' onder woorden. Daarin is het maatschappelijke eigendom van de productie-instrumenten en productiemiddelen de economische basis van het socialisme. Door de inbeslagname van de maatschappelijke rijkdom uit de handen van de kapitalistenklasse wordt de concurrentie en verspilling ervan uitgeschakeld, de oorlog van allen tegen allen wordt beëindigd en de concurrerende groepen van particuliere eigenaren veranderen in associaties van werkenden, waarin een algeheel gebruik van de productie-instrumenten en productiemiddelen alsmede de distributie van de geproduceerde producten volgens algemeen geldende afspraken bestaan. Hoe de staatkundige orde in het socialisme eruit zal zien, of er waren-geld-verhoudingen en klassen zullen bestaan komt nog niet ter sprake. Dat is begrijpelijk omdat de uitwerking van de economische theorie van het marxisme nog moest plaatsvinden evenals de theorie van de vervreemding, de leer van de staat, en de historische missie van de arbeidersklasse nog moesten worden uitgewerkt."

(wordt vervolgd)

Noten.

  1. Klaus Peter Kisker, Krise des Sozialismus?, in: Initial I/91, p. 57
  2. We gebruiken hier de verbinding socialisme/communisme omdat Marx en Engels in hun vroege werken nog geen onderscheid hebben gemaakt tussen de begrippen socialisme en communisme en deze als gelijke uitdrukkingen zowel qua zin als qua betekenis gebruikten.
  3. Marx/Engels, Werke bd. 3, DietzVerlag, Berlijn 1958, p. 35
  4. Lenin, Werke, bd. 27, Dietz-Verlag, Berlijn 1960, p. 135

(*1) De inhoud van de analyse van Willi Gerns is de volgende:

  1. De landen van het reële socialisme in het licht van de basisverklaringen van het marxisme over de socialistische maatschappij
    1. De socialisme-voorstellingen bij Marx en Engels
    2. De socialisme-voorstellingen bij Lenin
    3. Over de prestaties van het reële socialisme
  2. Over de oorzaken van de nederlaag van het reële socialisme in Europa
    1. Ontbrekend economisch prestatievermogen
    2. Deformatie van het politieke stelsel
    3. Moeilijke historische beginvoorwaarden
    4. Nalatigheden in het theoretische werk
    5. Was de mislukking onvermijdelijk?
    6. De noodlottige rol van Gorbatsjov
  3. De overwinning van het kapitalisme door het socialisme is noodzakelijker dan ooit
    1. De historisch-materialistische motivatie van het socialisme
    2. De gebreken van het kapitalisme
    3. Kapitalistische tegenstrijdigheden worden aangescherpt
  4. Gevolgtrekkingen uit de nederlaag van het reële socialisme voor de vormgeving van toekomstige socialistische maatschappijen
    1. Over socialistische democratie
    2. Over de economische verhoudingen

(*2) Willi Gerns, geboren 1930, redactielid van de "Marxistische Blätter", lid van de "Marx-Engels-Stichting" en het curatoriumsbestuur van de "Gedenkstätte Ernst Thälmann" in Hamburg. Bouwvakker en metaalarbeider, later extern examen als gediplomeerd econoom en vertaler (russisch). Sinds 1946 communist. Van 1968 tot 1990 lid van het presidium van het partijbestuur van de Duitse Communistische Partij (DKP). Talrijke publicaties over strategie en programma van de DKP, over partijtheorie , de analyse van het kapitalisme, over het socialisme, over de tegenwoordige ontwikkelingen in Rusland en het GOS alsmede andere politieke en ideologische vraagstukken.

Bron: Marxistische Blätter - Flugschriften 16, vertaling Marcel de Jong.