Er waren er veel die níet gingen

Indonesië-weigeraars moeten worden geëerd


 


Na vrijlating konden weigeraars altijd rekenen op een enthousiaste ontvangst.  


Op 24 julie demonstreerden 20.000 mensen tijdens een demonstratie, georganiseerd door de CPN, tegen de koloniale oorlog (Foto's uit 'Er waren er die níet gingen')  

Henny Zwart

"Gij komt niet als veroveraar maar als bevrijder", zo stond het in de dagorder die generaal Spoor meegaf aan soldaten die september 1946 werden verscheept naar Indonesië. Een grove leugen. Het voormalig passagiersschip 'Boissevain' werd ingericht als transportschip voor de troepen. Dienstplichtige soldaten van de 'zeven-december-divisie' kregen het bevel naar 'Indië' te gaan, of ze wilden of niet. De weigeraars zouden moeten worden geëerd, niet de veteranen. Een drietal dienstweigeraars aan het woord. Zij werden nooit gerehabiliteerd.

Het schip vertrok 24 september 1946 vanuit Amsterdam. Op weg om oorlog te voeren. Een koloniale oorlog die verhullend 'politionele actie' werd genoemd met de veelzeggende toevoeging 'Operatie Product'. Het ging immers om het behoud van de Nederlandse economische belangen in Indonesië. Oorlogvoeren om de kruidnagels...

Veel soldaten weigerden dienst

Er waren nogal wat dienstplichtigen die weigerden naar 'ons Indië' te vertrekken. Zij kwamen na het laatste verlof voor de inscheping niet terug in de kazernes. De maandag voor de afvaart ontbrak 40 procent. Nog dezelfde avond hield Generaal Kruls een donderrede in een ingelaste radio-uitzending. Wie zich niet zou melden zou voor de krijgsraad komen. Het dreigement had weliswaar effect maar toch ontbrak bij de afvaart - zaterdag, 24 september 1946 - nog 30 procent van de dienstplichtigen. Ze werden beschouwd als deserteurs en moesten onderduiken. Voor sommigen was dat - na ervaringen tijdens de Duitse bezetting - de tweede keer.

Duizenden verzoeken om vrijstelling

Het aantal dienstweigeraars in de jaren 1946-1949 was voor Nederlandse begrippen ongekend hoog. Duizenden verzoeken om vrijstelling van dienstplicht werden verstuurd. Een klein deel van die groep gewetensbezwaarden kreeg vrijstelling, kon de dienstplicht op een andere manier invullen. De Indonesië-weigeraars hebben geen beroep gedaan op bijvoorbeeld de mogelijkheid van die vervangende dienstplicht. Zij waren niet tegen dienstplicht, maar tegen het voeren van een koloniale oorlog.

Van een aantal van deze Indonesië-weigeraars zijn enkele jaren terug interviews verschenen. Zo vertelde een van hen - Jan Noort - dat hij zich in 1945 als vrijwilliger gemeld had "om Indië te verlossen van de Japanners". (1)

Enkele jaren later, in 1948, moest hij opkomen voor z'n nummer. Maar toen weigerde hij. "Ik heb bij de militaire keuring waarvoor ik opgeroepen was meteen duidelijk gemaakt dat ik weigerde om naar Indonesië te gaan en daarbij ook gezegd dat ik me ook niet zou melden in de kazerne. Ik was toen lid van de Vredesgroep van de Doopsgezinde Jongeren Bond en fel tegen een koloniale oorlog." Jan Noort werd gekeurd en gezond bevonden... "September 1949 stond de MP voor mijn deur", aldus Jan Noort. Hij werd door de militaire politie meegenomen en heeft enkele jaren als 'deserteur' in gevangenissen gezeten.

Eentje van het regiment Jagers die niet ging

Jan Van Luyn was als oudste van drie broers in het laatste oorlogsjaar in januari 1944, opgeroepen voor de Arbeitseinsatz. Hij dook onder in zijn geboorteplaats Utrecht. Zijn stamkaart en bonnen werden ingetrokken. Tweejaar later, dus NA de oorlog, in de beginjaren van de wederopbouw, moest 'de jongen' van Van Luyn zich opnieuw schuilhouden.

Als dienstplichtige was hij namelijk ingedeeld bij het Regiment Jagers dat eind 1946 naar Indonesië zou vertrekken. Hij ging niet, maar dook onder. Voor hem was dat de tweede maal in een kort tijdbestek. "Via een oom van Aaf, toen m'n meisje en nu al jaren mijn vrouw, kreeg ik tijdens m'n onderduik toch een betaalde baan. Dat was bij de NDSM, de scheepswerf in Amsterdam noord. Ik kon zelfs naar de bedrijfsschool en heb daar m'n vak, lassen geleerd. Op die werf werkten trouwens meer weigeraars. Daarvoor zorgden de collega's. De solidariteit stond hoog in het vaandel. Op een gegeven moment kreeg ik zelfs een rentekaart. Zodoende voelde ik me geen onderduiker.

Ik ging dus iedere morgen op het fietsie naar het werk, verdiende wat anderen verdienden en had intussen vaste verkering met Aafje. Een ideale situatie? Nou, toch niet. Want trouwen konden we niet. Een eigen woning vragen was er niet bij. Want ik werd wel gezocht..." Tot aan z'n arrestatie woonde hij bij zijn schoonouders.

Van Luyn: "Het was 7 juni 1950, een gewone werkdag. Vroeg op en met het fietsie racen naar de pont aan de Hemweg, de verbinding met Amsterdam noord. Nog voordat ik de pont op kon rijden werd ik gepakt. Zes man in splinternieuwe ketelpakken zetten hun fietsen als een V-snaar voor mijn voorwiel. Ze hadden al vanaf de Spaarndammerstraat naast, achter en voor me gereden. Door die ketelpakken dacht ik dat het ook arbeiders waren die naar de overkant moesten. Op een gegeven moment had ik zelfs nog geroepen dat ze op moesten lazeren, omdat ik m'n pont moest halen... Juist op dat moment haalde één van die gasten, het bleek later een wachtmeester te zijn, een revolver te voorschijn. Toen wist ik wat er aan de hand was en ik heb me toen gedwee naar het politiebureau in de Spaarndammerstraat laten brengen". Jan van Luyn kreeg twee jaar en zes maanden gevangenisstraf.

"Strijdig met de grondwet, maar daar hadden die gasten maling aan..."

Die eerste uitzending van militairen naar Indonesië in 1946 was trouwens in strijd met de grondwet. Artikel 192 luidde namelijk dat "dienstplichtigen te land mogen niet dan met hun toestemming naar Nederlandsch-Indië, Suriname of Curacao worden uitgezonden."

Dit artikel werd door de Londense regering in 1944 buiten werking gesteld. Het besluit daartoe moet ingegeven zijn door de oorlogvoering tegen Japan. Maar na de oorlog zouden dan wel eerst verkiezingen gehouden moeten worden. Pas dan kon een wetsontwerp bij de nieuwe Tweede Kamer worden ingediend. En weer later zou goedkeuring van de Eerste Kamer kunnen volgen. Daarvan was geen sprake toen de Boissevain vertrok... Oók later werd niets gedaan om een en ander recht te zetten. Zelfs na de capitulatie van Japan bleef de regering zich op het 'Londense' koninklijk besluit beroepen.

Retourtje afzender

Intussen stuurden honderden weigeraars hun uniform naar het ministerie van Oorlog retour. Zij deden dat op aanraden van 'professor' Pootjes die in Hilversum actief was in de antimilitaristische gemeenschap 'De Vredesstichters'. Hij kwam na bestudering van de grondwet - net als veel anderen - tot de conclusie, dat het wettelijk kader voor uitzending van dienstplichtigen ontbrak. Daarop stelde Pootjes zijn huis beschikbaar als vrijplaats voor Indonesië-weigeraars. Net als anderen die zo kort na de oorlog onderdak boden aan de Indonesië-weigeraars.

In die naoorlogse periode van 1946 tot 1949 werden van de 4000 Indonesiëweigeraars er 2600 berecht en veroordeeld tot straffen van twee maanden tot vijf jaar. Volgens professor L. de Jong moeten er veel meer weigeraars zijn geweest. In de geschiedenis van het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog schreef hij onder meer "Velen werden vrijwel onmiddellijk opgepakt nadat zij niet van het inschepingsverlof waren teruggekeerd. Ze werden dan alsnog aan het transport toegevoegd", aldus De Jong.

Het komt overeen met de ervaring van de Groningse weigeraar Kobus Balk. Zijn vader was in 1941 al door de Duitse bezetter gearresteerd en is in 1942 in Buchenwald omgekomen. In 1949 kreeg Kobus de oproep voor de dienst in Indonesië in de bus. Hij moest zich nog laten keuren maar in dezelfde brief lag de datum van afvaart al vast. Kobus kreeg een korte opleiding bij de infanterie. Toen hij naar Indonesië moest is Kobus Balk ondergedoken. "Toen ik later voor de krijgsraad stond zat mijn moeder achter me te huilen. Maar ik ben er nog goed van afgekomen. Straf gelijk aan voorarrest en nadienen in Nederland. Mijn grootvader heeft nog brieven geschreven naar het gerecht dat ze er rekening mee moesten houden dat het hier ging om een verzetsweduwe die al genoeg klappen te verduren had gehad", aldus Kobus Balk.

1) De interviews zijn opgenomen in 'Er waren er die níet gingen', Henny Zwart, in 1995 uitgegeven bij uitgeverij 'Solidariteit' in Amsterdam.

VVD wil erkenning van militairen in Nederlands-Indië

De VVD meent dat minister Bot (Buitenlandse Zaken, CDA) uitdrukkelijk erkenning moet uitspreken voor de Nederlandse militairen die in de periode 1945-1949 in het voormalig Nederlands-Indië "voor recht en orde" hebben gezorgd. De oproep is vervat in schriftelijke vragen van de Tweede-Kamerleden Van Baalen en Veenendaal. Bot had vorige week tijdens een bezoek aan de Indonesische hoofdstad Jakarta namens de Nederlandse regering spijt betuigd voor de politionele acties in de genoemde periode. De VVD meent dat "het niet aangaat met de kennis van het heden de proportionaliteit van de inzet van militaire middelen in het verleden te beoordelen", aldus de Kamerleden Van Baalen en Veenendaal. (NRC, 23-8-2005)