China: kookpot voor een dreigend conflict

Iedere dag 200 demonstraties


 


 

Carlito Parungo

Een bekende Chinese wetenschapper, professor Pao-Yu Ching, zegt dat China "zijn socialistische beginselen" heeft verloren, met zijn op dit moment oververhitte economie, die op het punt staat uiteen te spatten. "Dat China op weg is een supermacht te worden is niets dan propaganda van de VS", beweert ze. (deel 1 van 2)

Pao-Yu Ching: Het is april 2001 en de bevolking van Ta-ching is onrustig. Ta-ching, gelegen in het noorden van China, is getuige van een reeks demonstraties die worden gehouden door 700.000 arbeiders, waarvan de helft op staande voet is ontslagen. De arbeiders zijn woedend op de fabriekseigenaren, die veel arbeiders hebben ontslagen zonder enige vorm van compensatie, en op de regering, die hun situatie en hun roep om rechtvaardigheid negeerde.

Misschien uit pure wanhoop hebben een aantal ontevreden arbeiders en sympathisanten hun toevlucht genomen tot een radicale actie: ze hebben een bom geplaatst in het plaatselijke kantoor van de regering. De bom explodeerde, waarbij de burgemeester, de loco-burgemeester, de plaatselijke partijsecretaris en negen anderen werden gedood, inclusief per abuis drie arbeiders die betrokken waren bij het incident.

Als antwoord op deze actie stuurde de regering 50.000 soldaten om de fabrieken te omsingelen en de 'vrede te herstellen'. Tot grote verrassing van de soldaten waren zij het die omsingeld werden door de arbeiders en de plaatselijke bevolking. De bevolking van Ta-ching was klaar voor de confrontatie.

Acht maanden later zou de impasse doorbroken worden, waarbij de regering en de fabriekseigenaren gedwongen werden om de arbeiders een hogere ontslagvergoeding te betalen.

Wijdverbreide onrust

"Zeer waarschijnlijk heb je in de media nooit gehoord van het Ta-ching incident, is het niet?" Pao Yu Ching, gepensioneerd professor emeritus van het Marygrove College in Michigan in de Verenigde Staten en bekend Chinees wetenschapper, stelde deze vraag aan de aanwezigen tijdens een lezing die zij op 10 september jongstleden hield in Utrecht. De lezing werd gesponsord door de International League of Peoples' Struggle (ILPS) en werd bezocht door een 'multinationaal' publiek, waarvan sommigen zelfs uit Duitsland, België, Luxemburg en het Verenigd Koninkrijk kwamen.

Professor Ching's huidige woonplaats is Taichung in Taiwan. Zij vertelde dat veel van dergelijke gebeurtenissen nooit naar buiten zijn gekomen, ondanks hun nieuwswaarde. Maar de laatste tijd neemt zij waar dat de media in China geen andere keuze meer hebben dan verslag te doen van de boerenopstanden en demonstraties en stakingen van arbeiders, door hun toenemende omvang en frequentie.

"In China is momenteel sprake van gemiddeld 70.000 tot 80.000 massa-activiteiten per jaar", aldus Ching. "Dat betekent dat er over het hele land niet minder dan 200 demonstraties per dag plaatsvinden." "De arbeiders en boeren hebben een lange lijst van klachten", beweerde Ching. "De arbeiders zijn ontevreden over de enorme bezuinigingen en de hoge werkloosheid, achterstallige betaling van lonen, het ontbreken van subsidies op woonlasten, krimpende pensioenen (of helemaal geen pensioen) en andere economische problemen waarmee zij geconfronteerd worden." "Op het platteland is het belangrijkste probleem voor de boeren dat zij zich voortdurend moeten verplaatsen als gevolg van de wijdverbreide landroof en werkloosheid", voegde Ching eraan toe.

De huidige situatie van de arbeiders en boeren is heel slecht, was de aanklacht van Ching, die dit jaar twee keer in China is geweest. "Voor een buitenstaander is China een land dat op weg is om een ontwikkeld land te worden. Maar dat is heel ver verwijderd van de waarheid, afgaand op de wijdverbreide ontevredenheid onder de hardwerkende bevolking, zou China zich op korte termijn wel eens in hele grote problemen kunnen bevinden", beweerde Ching met klem.

Afscheid van coöperaties

Ching beschreef de groeiende armoede en ontevredenheid onder de Chinese bevolking als gevolg van de reeks van hervormingen die de groep van Deng doorvoerde, direct na de succesvolle machtsovername in 1979.

Ching legde uit: "De eerste maatregel was het opdoeken van de coöperaties, waardoor weer individuele boeren ontstonden. Deng kreeg dit voor elkaar door de marktprijs van rijst, tarwe, maïs en andere landbouwproducten te verhogen met 20 procent; en met nog eens 50 procent als de boer meer verkocht dan de minimale quota." "Tot 1984, oftewel vijf jaar nadat dit beleid werd ingesteld, groeide het inkomen van de boeren met 15 procent per jaar", voegde Ching eraan toe. "Dus de boeren waren blij. Zij jubelden zelfs dat het een goede maatregel was, omdat hun situatie verbeterde nu hun inkomen groeide."

De positieve uitkomst van deze maatregel bleek echter een kort leven beschoren en was niet houdbaar. In de daaropvolgende jaren nam de inkomenstoename af van vijf procent naar één procent. En in de periode van 1997 tot nu, waarin de totale agrarische productie hetzelfde is gebleven, is de marktprijs van landbouwproducten zelfs gedaald met 30 procent. Door de hoge belastingen op hun inkomen zijn veel boeren failliet gegaan en werden daardoor uiteindelijk gedwongen om werk te zoeken in de steden. Volgens Ching werken 100 miljoen boeren inmiddels in de steden, omdat er in de landbouwdorpen weinig werk voorhanden is. Ching noemt Deng's beleid een 'slimme' zet. "Het was eenvoudiger om hervormingen door te voeren in de landbouw dan in de industrie." Zij voegde daaraan toe: "Door het ontbinden van de coöperaties heeft Deng het basisverbond tussen de arbeiders en boeren vrijwel volledig verbroken."

En ook de 'ijzeren rijstschaal'

Deng ging verder met het doorvoeren van de zogenaamde economische structuurhervorming in 1985 en de arbeidshervormingen in 1986. "De economische structuurhervorming was een zeer belangrijke verandering in de industrie", volgens Ching. "In het verleden hadden de staatsbedrijven geen enkele berekening van winst of verlies. Als er winst werd gemaakt ging dat naar de staat, als er met verlies werd gedraaid kreeg het betreffende bedrijf een subsidie. Dit was de enige manier waarop de staat de economie kon plannen. Als de staat zware industrie wilde ontwikkelen zou daarheen meer geld moeten stromen, zelfs als het geen winst maakte. Er was geen berekening van winst of verlies. Er was geen reden om dat te doen."

Met de introductie van het winst-en-verlies-concept werden de ondernemingen die winst maakten bevoordeeld. Ching voegde eraan toe dat managers, waarvanhet salaris en andere voordelen al enorm waren gestegen, ook de volledige bevoegdheid kregen om staatsbedrijven die het slecht deden op te kopen of te pachten. Dit resulteerde in miljoenen arbeiders die hun 'ijzeren rijstschaal' oftewel permanente werkgelegenheid, die tot dan toe was gegarandeerd door de socialistische staat, verloren. Naast werkloosheid ten gevolge van faillissement konden arbeiders door hun manager worden ontslagen, zelfs op basis van flinterdunne argumenten. In plaats van het aannemen van werkers op permanente basis gaven managers de voorkeur aan contractarbeiders. Dit leidde volgens Ching tot de arbeidshervormingen in 1986.

De invoering van de arbeidshervormingen verliep niet soepel, door het sterke verzet ertegen onder de arbeiders. Geconfronteerd met het vooruitzicht van het verlies van hun 'ijzeren rijstschaal' slaagden de arbeiders er aanvankelijk in om de poging van de regering, om dit beleid ook direct toe te passen op staatsbedrijven, te laten mislukken. "In de loop der tijd echter", zei Ching, "slaagde de staat erin om dit verzet te omzeilen door staatseigendommen te verkopen voor dumpprijzen aan mensen met connecties". "Er zijn ook talloze voorbeelden van managers die de winstgevende delen van staatsbedrijven overnamen en daarmee nieuwe bedrijven opzetten. Hierdoor werden staatsbedrijven gedwongen tot faillissement en het ontslaan van arbeiders", beweerde Ching.

Volgens Ching hebben sinds het midden van de 90-er jaren 10 miljoen arbeiders hun baan verloren ten gevolge van Deng's arbeidshervormingen.

Een goed leven

"Degene die vandaag de dag naar China gaat en daar de vele torenhoge gebouwen ziet, zal onmiddellijk denken dat de rijkdom in China overal is", zei Cheng. "In de supermarkt kan men alles vinden en zou men kunnen concluderen dat de mensen in China een echt goed leven hebben. Ja, inderdaad, sommige mensen hebben een goed leven... een heel goed leven." (wordt vervolgd)

Bron, Bulatlat, 2005, vertaling J. Bernaven.