40 jaar na de massamoorden in Indonesië


Hard optreden van het Suharto-getrouwe leger tegen demonstranten, vlak voor de politieke val van de moordenaar van miljoenen communisten en sympathisanten op 20 mei 1998. Hij is nog steeds niet berecht.  


 


 

John Roosa en Joseph Nevins*

Een van de ergste massamoorden van de twintigste eeuw. Zo beschreef een CIA-publicatie de moorden die in oktober veertig jaar geleden in Indonesië begonnen. Het was een van de weinige stellingen in de tekst die correct waren. De 300 pagina's tekst waren gewijd aan het verantwoordelijk zijn - de aanhangers van de Communistische Partij van Indonesië (PKI) - voor hun eigen dood. (deel 2)

De PKI werd verondersteld een poging tot een staatsgreep en een nationale opstand te hebben gedaan, de '30 september-beweging' genaamd (die om onbekende reden begon op 1 oktober).

De vraag of de 30 september-beweging eigenlijk door de PKI georganiseerd was of niet is alleen belangrijk omdat het Suharto-regime deze belangrijk maakte. Zelfs als de PKI op geen enkele manier met de beweging te maken had, zouden de legergeneraals de partij ervan beschuldigd hebben. Zij baseerden hun zaak tegen de PKI voornamelijk op de transcripten van ondervragingen van hen die participeerden in de beweging en die niet al meteen geëxecuteerd werden. Aangezien het leger standaard martelingen gebruikte als aanpak voor ondervragingen, zijn de verklaringen van de verdachten niet betrouwbaar. Hunter's CIA-rapport, voornamelijk gebaseerd op deze transcripten, is net zo betrouwbaar als een tekst van de Inquisitie over hekserij.

De PKI als geheel was duidelijk niet verantwoordelijk voor de 30 september-beweging. De drie miljoen leden participeerden er niet in. Als ze dat wel gedaan zouden hebben, zou het nooit zo'n kleinschalige zaak zijn geweest. Echter, de partijvoorzitter, D.N. Aidit, lijkt een sleutelrol gespeeld te hebben. Hij werd in het geheim geëxecuteerd aan het eind van 1965, evenals twee van de drie andere leiders van het dagelijks bestuur (Lukman en Njoto), voor zij hun verhaal konden vertellen. Degene die de terreur overleefde, de secretaris-generaal van de partij, Sudisman, gaf in 1967 in de militaire pseudo-rechtbank toe dat de PKI als instelling niets wist van de 30 september-beweging, maar dat sommige leiders persoonlijk betrokken waren. Als de leiders van de beweging net zo zouden zijn behandeld als de leiders van vorige opstanden tegen de postkoloniale regering, zouden ze gearresteerd, gevangengezet en veroordeeld zijn. Niet alle leden van hun organisatie zouden gevangengenomen of afgeslacht worden.

Met zo weinig publieke discussie en zo weinig wetenschappelijk onderzoek naar de 1965-'66 massamoorden blijven ze slecht begrepen. Menigeen buiten Indonesië gelooft dat de slachtoffers vooral Indonesische Chinezen waren. Hoewel er enkele Indonesische Chinezen onder de slachtoffers waren, vormden zij niet de meerderheid. Het geweld trof leden van de PKI en van verschillende organisaties die gelieerd waren aan of sympathiseerden met de partij, van welke etniciteit dan ook: Javaans, Balinees, Soedanees et cetera. Het was geen zaak van etnische zuivering. Veel mensen veronderstellen dat de moorden gepleegd werden door woedende menigten die de dorpen en stedelijke buurten afstroopten. Maar recent mondeling historisch onderzoek suggereert dat de meeste moorden executies van gedetineerden waren. [3] Veel meer onderzoek is nodig voor men met definitieve conclusies kan komen.

President Sukarno, doelwit van de veronderstelde poging tot een staatsgreep door de PKI, vergeleek het moordende geweld van het leger, tegen alles dat voor PKI uitgemaakt werd, met iemand die "het huis verbrandt om een rat tedoden". Hij protesteerde routinematig tegen de overdrijving door het leger van het belang van de 30 september-beweging. Het was, zei hij, niets meer dan een "rimpel in de grote oceaan". Zijn onvermogen of onwil om meer in te brengen dan retorisch protest richtte uiteindelijk echter zijn regering ten gronde. In maart 1966 maakte Suharto gebruik van zijn gezag om kabinetsleden aan te stellen, af te zetten en te arresteren, terwijl hij Sukarno zelfs handhaafde als oppermachthebber tot maart 1967. De grote orator die de nationalistische strijd tegen de Nederlanders had geleid, de kosmopolitische visionair van de onafhankelijkheidsbeweging werd verdreven door een zwijgzame, onopgeleide, beestachtige, corrupte legeraanvoerder uit een Javaans dorp.

Suharto, relatief gezien een nul in de Indonesische politiek, zette zich in tegen de PKI en Sukarno met de volledige steun van de regering van de VS. Marshall Green, toen Amerikaans ambassadeur in Indonesië, schreef dat de ambassade "duidelijk had gemaakt" aan het leger dat Washington "in het algemeen sympathiseerde met en bewondering had voor" zijn acties. [4] In de dagen die volgden op de actie van de 30 september-beweging gingen hoogwaardigheidsbekleders van de VS zo ver met te zeggen dat het leger wellicht niet genoeg deed om de PKI te vernietigen. [5] De VS-ambassade voorzag Suharto van een radio-uitrusting, walkietalkies en kleine wapens zodat zijn troepen de nationale aanval op burgers konden leiden. [6] Een ijverig personeelslid van de ambassade met een neiging tot dataverzameling droeg bij door het leger een lijst te overhandigen met namen van duizenden PKI-leden. [7] Dergelijke morele en materiële steun werd zeer gewaardeerd door het Indonesische leger. Zoals ambassadepersoneel van de VS de chef van de legerstaf informeerde in oktober 1965: "Dit was alleen noodzakelijk om te verzekeren dat we niet van alle kanten getroffen zouden worden, terwijl we hier bezig waren om orde op zaken te stellen." [8]

Deze samenwerking tussen de VS en de legertop in 1965 was geworteld in Washington's allang bestaande wens om privileges te hebben in en de toegang te verbeteren tot de rijkdommen van Zuidoost-Azië. Velen in Washington zagen Indonesië als het kernpunt van die regio. Richard Nixon karakteriseerde het land als "het land dat de rijkste bronnen van natuurlijke rijkdommen bevat van de regio" en "veruit de grootste prijs is in het Zuidoost-Aziatische gebied." [9] Twee jaar eerder, in een toespraak in 1965 in Azië, bracht Nixon ten gunste van het bombarderen van Noord-Vietnam naar voren dat dit was om "het immense potentieel aan mineralen van Indonesië" te beschermen. [10] Maar obstakels voor de realisatie van Washington's geopolitieke-economische visie doemden op toen de Sukarno-regering tevoorschijn kwam met de onafhankelijkheid van Indonesië. Sukarno's binnenlandse en buitenlandse politiek was nationalistisch, onafhankelijk, en expliciet anti-imperialistisch. Bovendien had zijn regering betrekkingen met de machtige PKI, waarvan in Washington gevreesd werd dat zij eventueel de nationale verkiezingen zou winnen.

Eisenhower's regering probeerde Indonesië uiteen te laten vallen en Sukarno's presidentschap te saboteren door de afscheidingsopstanden in 1958 te steunen. [11] Toen die criminele escapade van de gebroeders Dulles faalde, veranderden de strategen in Washington van koers en begonnen de legerofficieren van de centrale regering te steunen. De nieuwe strategie was erop gericht anticommunistische officieren te vormen die het leger geleidelijk konden opbouwen tot een schaduwregering die in de toekomst in staat zou zijn om president Sukarno te vervangen en de PKI te elimineren. De hoogste legergeneraals in Jakarta wachtten hun tijd af voor het juiste moment, wat de VS-strategen een definitieve "krachtmeting" met de PKI noemden. [12] Datmoment kwam op 1 oktober 1965. (wordt vervolgd)

Noten:

  1. John Roosa, Ayu Ratih en Hilmar Farid, opstellers van 'Tahun yang Tak Pernah Berakhir: Memahami Pengalaman Korban 65; Esai-Esai Sejarah Lisan' [Het jaar dat nooit ten einde kwam: begrip voor de ervaringen van de slachtoffers van 1965; mondelinge historische verhandelingen]. (Jakarta: Elsam, 2004). Denk ook aan het onderzoek naar de massaslachtingen in de zeer goede documentairefilm Shadowplay (2002) van Chris Hilton.
  2. Telegram van de ambassade in Indonesië naar het departement, 4 november 1965, in 'VS staatsdepartement, buitenlandse relaties van de Verenigde Staten', 1964-1968, deel 26, p. 354. Alleen beschikbaar op de website van het Nationale Veiligheidsarchief: www.gwu.edu/~nsarchiv/NSAEBB/NSAEBB52/#FRUS.
  3. Telegram van de ambassade in Jakarta aan het Staatsdepartement, 14 oktober 1965. Aangehaald door Geoffrey Robinson in 'The Dark Side of Paradise: Political Violence in Bali' (Ithaca: Cornell University Press, 1995), p. 283.
  4. Frederick Bunnell, "American 'Low Posture' Policy toward Indonesia in the Months Leading up to the 1965 'Coup'," Indonesia, 50 (oktober 1990), p. 59.
  5. Kathy Kadane, "Ex-agents say CIA Compiled Death Lists for Indonesians," (San Francisco Examiner, 20 mei 1990) online beschikbaar: http://www.namebase.org/kadane .html.
  6. CIA-rapport no. 14 aan het Witte Huis (vanaf Jakarta), 14 oktober 1965. Geciteerd in Robinson, "The Dark Side of Paradise", p. 283.
  7. Richard Nixon, "Asia After Vietnam," in 'Foreign Affairs' (Oktober 1967), p. 111.
  8. Geciteerd in Peter Dale Scott, "Exporting Military-Economic Development: America and the Overthrow of Sukarno", in Malcolm Caldwell (samensteller), 'Ten Years' Military Terror in Indonesia' (Nottingham (U.K.): Bertrand Russell Peace Foundation for Spokesman Books, 1975), p. 241.
  9. Audrey R. Kahin en George McT. Kahin, 'Subversion as Foreign Policy: The Secret Eisenhower and Dulles Debacle in Indonesia' (New York: The New Press, 1995), p. 1.
  10. Bunnell, "American 'Low Posture' Policy," pp. 34, 43, 53-54.

Vertaling: Elize van Reenen