Toespraak van Jos Lensink op 5de Congres: KAPITALISTISCHE GLOBALISERING MAAKT SOCIALISME JUIST ONONTBEERLIJK

1. Modernisering onder kapitalistische productievoorwaarden

Wie, zoals wij, kameraden, inzicht wil verkrijgen in de toestand van de wereld van vandaag, en wel met het oog op haar noodzakelijke en mogelijke veranderbaarheid, wordt onherroepelijk geconfronteerd met termen als modern - modernisering - globalisering - modernisme - postmodernisme en antimodernisme.

Om enkele voorbeelden te noemen: wordt niet onder de ideologische vlag van de zo noodzakelijke 'modernisering' de sociale zekerheid in de EU tot op het minimale afgebroken en degene die zich daartegen verzet, er van wordt beschuldigd tegen modernisering te zijn? Of dat de sociale hervormingsplannen die Wouter Bos heeft gepresenteerd, volgens Agnes Jongerius niet modern genoeg zijn. "Maar gelukkig hebben we nog wel even tijd om Bos... op modernere gedachten te brengen". En tenslotte, om ook nog een voorbeeld uit ons eigen verleden op te rakelen: was het niet vele jaren terug, bij de oprichting van de NCPN, dat van een bepaalde kant werd geopperd dat de nieuwe communistische partij vooral een moderne communistische partij moest zijn, waarbij aan modern de betekenis werd gegeven van eigentijds, met de onderliggende bedoeling evenwel een ander type partij te willen?

Natuurlijk: op zich zijn deze woorden slechts woorden, dus niet van doorslaggevend belang, maar het is wel zo belangrijk te weten waar deze begrippen in werkelijkheid voor staan, en vervolgens hoe en door wie ze ideologisch worden gebruikt. Met name om beter te begrijpen hoe het denken, hoe het maatschappelijk bewustzijn van de heersende klasse zich van deze termen bedient. En juist omdat het gebruik van deze woorden ideologisch zwaar belast is, is het van des te meer belang om aan de hand van deze termen meer zicht te krijgen op wat er thans in de wereld werkelijk gaande is.

Om meteen maar met de deur in huis te vallen: naar wat verwijst de term 'modern' en hoe verhoudt zich dat begrip tot zoiets als 'modernisering'? Welnu, kenmerkend voor modernNoot 1 en voor een moderne wereld, lijkt in ieder geval een proces van permanente modernisering. Onder modernisering verstaan we: het op basis van de toenemende rationalisering van de maatschappelijk noodzakelijke arbeid zich voltrekkende proces van vermaatschappelijking enerzijds en individualisering anderzijds. Modernisering betekent dus onder andere dat de 'moderne' mens in toenemende mate zowel vermaatschappelijkt als individualiseert. Dat houdt in dat mensen én wederzijds afhankelijker én onafhankelijker van elkaar worden. Sterker nog: in de mate mensen maatschappelijk van elkaar afhankelijker worden, in die mate worden ze ook onafhankelijker van elkaar, en omgekeerd. En dat betekent ook: hoe sterker mensen op elkaar gelijken, des te sterker zullen ze van elkaar verschillen en omgekeerd. Zo opgevat is dit moderniseringsproces onontkoombaar, een wetmatig bepaald veranderingsproces, en onomkeerbaar. Op zichzelf beschouwd, dus los gedacht van de historisch maatschappelijke voorwaarden waaronder dit proces zich voltrekt en die aan dit proces richting geven, is het derhalve niet zinvol modernisering te beoordelen, dat wil zeggen, goed te keuren of af te wijzen. Op zich genomen is, denk ik, modernisering waarden-neutraal.

In concreto evenwel voltrekt dit moderniseringsproces zich onder historisch-bijzondere maatschappelijke productievoorwaarden; ja, de vorm waarin modernisering plaatsvindt, wordt door deze historisch bijzondere, in het bijzonder kapitalistische productie- en levensvormen geleid en bepaald. Metals effect dat van de ene kant de zo genoemde vermaatschappelijking van de mens in feite het karakter heeft aangenomen van diens instrumentalisering: de mens als louter instrument van de kapitalistische machinerie. En dat van de andere kant de zo genoemde individualisering van de mens de facto de gestalte heeft aangenomen van diens ontmaatschappelijking: de individuele mens teruggebracht tot een louter private persoonlijkheid.

Kortom, feitelijk betekent modernisering: binnen de maatschappelijke arbeid geëxploiteerd, uitgebuit en buiten de maatschappelijke arbeid ontmaatschappelijkt, geprivatiseerd te worden.

In het gangbare, burgerlijk-ideologische denken wordt uitdrukkelijk geen onderscheid gemaakt tussen modernisering op zich en de historisch-maatschappelijke voorwaarden waaronder: ja, modernisering wordt stilzwijgend gelijkgeschakeld met kapitalistische modernisering, oftewel: kapitalistische modernisering wordt geïdentificeerd met modernisering in het algemeen. En modernisering staat wat betreft de onderlinge sociale betrekkingen voor vermaatschappelijking aan de ene en individualisering aan de andere kant. In zoverre nu het burgerlijk-ideologisch bewustzijn dit moderniseringsproces verabsoluteert, spreken we van een modernistisch bewustzijn. Modernistisch denken wil immers zeggen: dat men het onontkoombare en onomkeerbare moderniseringsproces hetzij als vooruitgang, progressie hetzij als achteruitgang, regressie, duidt, dus in beide gevallen aan modernisering een positieve of negatieve waarde toekent. De ideologische propagandisten van de kapitalistische ordening beroepen zich voor hun gelijk bij voorkeur op deze interpretatie van het moderniseringsproces, en wel op tweeërlei wijzen: óf men veronderstelt, verwijzend naar de voortschrijdende vermaatschappelijking, dat mensen steeds meer op elkaar gelijken en van elkaar afhankelijker worden en dat gegeven zou het socialisme overbodig maken, de overbodigheidsstelling; óf er wordt verondersteld, verwijzend naar de voortgaande individualisering, dat mensen steeds meer van elkaar verschillen en onafhankelijker worden en dat zou het socialisme onmogelijk maken, de onmogelijkheidsstelling. Beide veronderstellingen echter maken het volgens de ideologische woordvoerders van de bezittende en heersende klasse aannemelijk dat uitbuiting en uitstoting, algemener gezegd instrumentalisering en privatisering niet aan de orde zijn.

Doordat vandaag de dag het moderniseringsproces in een nieuwe fase is gekomen - te weten, het tijdperk van de kapitalistische globalisering - beroepen zich zowel de verdedigers van de onmogelijkheidsstelling als die van de overbodigheidsstelling op de vervollediging van zowel de individualisering als de vermaatschappelijking van de mens.

2. Kapitalistische globalisering als een bijzondere fase in het moderniseringsproces onder imperialistische productie- en levensvoorwaarden

We kunnen kapitalistische globalisering, resp. lokalisering definiëren en typeren als een totaliserend kapitalisme, dat wil zeggen, als de niets en niemand ontziende dynamiek van het transnationale monopoliekapitaal om het gehele, materiële en geestelijke levensproces van de mens op overgrijpende wijze te doordringen van het leidend principe van de winstmaximalisatie, een proces dat de privatisering van het maatschappelijk leven veronderstelt en tot resultaat heeft. Dit door het financierskapitaal gestuurde proces is enerzijds een zaak van wisselende lokalisering en anderzijds een kwestie van permanente globalisering. Dus lokalisering als het gaat om meerwaarde producerende arbeid; en globalisering als het gaat om de realisering van geproduceerde meerwaarde.

Met deze definitie van wat kapitalistische globalisering, resp. lokalisering is, situeer ik dit totaliserend kapitalisme als een historisch bijzondere fase van het zich onder kapitalistische, imperialistische productievoorwaarden voltrekkende moderniseringsproces. Kapitalistische globalisering - de term suggereert het al - wordt mogelijk indien aan twee voorwaarden is voldaan: van de ene kant is daarvoor een specifieke ontwikkeling van de zakelijke productiekrachten verondersteld, het globaliseringsaspect; van de andere kant is daarvoor een specifieke ontwikkeling in de politiek-maatschappelijke verhoudingen vereist, het kapitalistische vormaspect.

  1. Een specifieke ontwikkeling van de zakelijke productiekrachten

    De ontwikkeling van de zakelijke productiekrachten wordt voornamelijk gekenmerkt door een zekere geleidelijkheid - technologische innovaties waarmee de arbeidsproductiviteit gaandeweg toeneemt - maar wordt bij tijd en wijlen ook gemarkeerd door sprongsgewijze en revolutionaire veranderingen: zo hebben we de uitvinding van de stoommachine als basis van de eerste, industriële revolutie; de uitvinding van de elektriciteit in het begin van de 20ste eeuw als tweede revolutie in de ontwikkeling van de productiekrachten; voorts de ontdekking van de cybernetica na de Tweede Wereldoorlog (zelfsturing door auto-feedback) en vanaf de 80-er jaren van de vorige eeuw de informatie-communicatie-technologie op basis van de micro-elektronica. Met elke revolutionaire fase in de ontwikkeling neemt niet alleen de arbeidsproductiviteit sprongsgewijs toe, maar ook de productie van kennis - dat wil zeggen de factor algemene arbeid binnen het geheel van de maatschappelijk noodzakelijke arbeid - wordt van steeds groter belang en alsmaar toenemend gewicht voor de meerwaardeproductie.Noot 2

    De ontwikkeling van de micro-elektronica - in het bijzonder de toepassing daarvan als informatie-communcatie-technologie - leidt niet alleen tot een intensivering van de arbeidsproductiviteit, maar brengt ook een tot nu toe ongekende dynamisering van de maatschappelijke productie teweeg, te weten: een voor de voortgang van de kapitaalaccumulatie noodzakelijke en constante flexibilisering en mobilisering. Dus mobiliteit in plaats van immobiliteit; flexibiliteit in plaats van rigiditeit.

  2. Een specifieke ontwikkeling in de politieke verhoudingen

    Deze fase in de mondiale ontwikkeling kan worden gekenmerkt door de zich in het begin van de 90-er jaren van de vorige eeuw voltrekkende contra-revolutionaire wending, de teloorgang van het reële socialisme, of beter: de teruggang van het reële socialisme naar het kapitalisme. De 'overwinning' van het (monopolie)kapitalisme heeft vooralsnog tot de alleenheerschappij en tot de politiek-economische en politiek-militaire hegemonie van het imperialisme geleid. De zegetocht en alleenheerschappij van het transnationale monopoliekapitaal is niettemin per definitie kwetsbaar en nooit definitief. Want enerzijds is de heersende klasse nimmer homogeen en wordt veeleer door interne concurrentie verscheurd; anderzijds kan de werkende klasse zich te allen tijde her en der reorganiseren en zich politiek formeren op haar objectieve en gemeenschappelijke belangen. Dit wetende tracht de kapitaalklasse met haar politieke vertegenwoordiging zo snel als mogelijk, voordat het te laat is!, zijn politiek-economische heerschappij en politiek-ideologische dominantie definitief te maken en ook voor de verre toekomst veilig te stellen.

    Kapitalistische globalisering is dus gelegen in de gelijktijdige samenloop van twee specifieke ontwikkelingen: informatie-communicatie-technologie en de alleenheerschappij, dus de economische en militaire hegemonie van het monopoliekapitaal. Dankzij het samengaan van deze twee momenten is er sprake van een totaliserend kapitalisme. En ofschoon we globalisering als bijzondere vorm van modernisering kunnen onderscheiden van de kapitalistische productie- en levensvorm waarin globalisering plaatsvindt, hebben we de facto nu te maken met kapitalistische globalisering; en hoewel we ook omgekeerd de hegemonie en alleenheerschappij van het transnationale monopoliekapitaal moeten onderscheiden van het globaliseringsproces, is er in feite sprake van een globaliserend kapitalisme.

    Tekenend voor deze eenheid van globalisering en kapitalistische alleenheerschappij is de versterkte ideologische betekenis en effectiviteit van de audiovisuele media: op basis van een hoger ontwikkelde informatie-communicatie-technologie hebben de in handen van de kapitalistische klasse zijnde media een bepalende ideologische invloed op het maatschappelijk bewustzijn.

3. Neoliberale ordening als politiek-economisch concept

Het transnationale monopoliekapitaal, dat in een ongeremd offensief op de kortst mogelijke termijn zijn mondiale, economische en militaire heerschappij definitief wil vestigen en zijn politiek-economische en politiek-ideologische hegemonie in het leven van de mens wil verankeren, verkeert tegelijkertijd in het defensief: van de ene kant wordt het bedreigd door de antagonistische tegenkracht van de zich bewust organiserende werkende klasse en van de andere kant wordt het bedreigd door inter-imperialistische tegenstellingen, verscherpte onderlinge concurrentie en mogelijk een mondiale oorlog. Het globaliserend kapitalistisch offensief en het in het defensief, in min of meer latente crisis verkerende, monopoliekapitaal horen bij elkaar en sluiten elkaar in. Het voor de flexibele en mobiele kapitaalaccumulatie noodzakelijke offensief zal brutaler en gewelddadiger worden in de mate de tweevoudige interne dreiging zal toenemen en omgekeerd. Daarom gaan kapitalistische globalisering en verscherping van de uitbuiting en/of massale uitsluiting hand in hand. Totaliserend kapitalisme gaat steeds gepaard met onvoorwaardelijke flexibilisering en mobilisering van de arbeidskracht - volledige beschikbaarheid als de eenheid van onvoorwaardelijke flexibiliteit en mobiliteit is de meest geëigende vorm van uitbuiting in deze globaliseringsfase - voorts met de voortgaande privatisering van collectieve voorzieningen en vooral met de alsmaar verdergaande ontmanteling en minimalisering van sociale voorzieningen. Globaliserend kapitalisme in het algemeen, Lissabon 2000/2010 als de Europese verbijzondering daarvan én de volledige afbraak van de maatschappelijke, dat wil zeggen, sociaal-collectieve realiteit veronderstellen elkaar.

Het politiek-economisch concept dat aan deze bijzondere samenhang van permanente globalisering en onvoorwaardelijke beschikbaarheid ten grondslag ligt, heet neoliberaliteit, dat wil zeggen, 'terugkeer' naar het oorspronkelijke, ongebreidelde, door niets en niemand geremde liberalisme, zij het onder gewijzigde maatschappelijke levensvoorwaarden, te weten: een totaliserend, dat betekent globaliserend werkzaam kapitalisme enerzijds en de alleenheerschappij van het monopoliekapitaal anderzijds. Beide voorwaarden maken deel uit van een bijzondere fase in de historisch-maatschappelijke ontwikkeling: van de ene kant als een specifieke gestalte van het moderniseringsproces, van de andere kant als een specifieke vorm van kapitalistische, dat wil zeggen, imperialistische heerschappij. Deze specifieke voorwaarden definiëren dus thans het neoliberale karakter van het liberalisme.

Gelet op de tweevoudige aard en het dubbelkarakter van deze ontwikkeling - globalisering en alleenheerschappij - ligt het voor de hand dat dit vernieuwde liberalisme zich ook presenteert in twee gestalten: enerzijds, ter rechterzijde van het politieke spectrum, in het idee van een postsocialistische wereld en anderzijds, ter linkerzijde van het politieke spectrum, in het idee van een postkapitalistische wereld. Ter rechterzijde wordt gesteld dat we - tegen de achtergrond van de teloorgang van het reële socialisme - aan het socialisme voorbij zijn en figureert de alleenheerschappij van het transnationale monopoliekapitaal; ter linkerzijde, zo heet het, zijn we - in het licht van de voortgaande globalisering, de informatie-comunicatie-technologie - aan het kapitalisme, imperialisme voorbij en figureert het Empire, een soort quasi klassenloze maatschappij. Met een beroep op het onmogelijk gebleken socialisme van de ene kant en de overbodig geworden klassenstrijd aan de andere kant, voltrekt zich een verandering in het heersende en gangbare burgerlijke bewustzijn. Deze verandering van het bewustzijn laat zich omschrijven als de overgang van modern naar postmodern, beter: van modernisme naar postmodernisme. Terwijl het modernistisch bewustzijn reeds afstand had genomen van de, met name door Marx gedachte logisch-historische ontwikkeling, daarmee de dialectiek van het wereldhistorische proces afwijst en het heden ten koste van verleden en toekomst absoluut stelt, houdt het in ieder geval nog vast aan een utopisch moment, hetzij aan het illusoire idee van de 'eeuwige vooruitgang' hetzij aan het fictieve idee van de 'oorspronkelijke harmonie van geest en natuur'. De overgang naar het postmoderne denken houdt onder meer in dat men, zich bevrijdend van de utopische druk op het heden, per saldo dit utopische moment loslaat en daarmee tevens de mondiale samenhang en de identiteit van de mens prijsgeeft.

4. De 'onmogelijkheid' of 'overbodigheid' van het socialisme?

Kapitalistische globalisering wil en moet evenwel méér zijn dan alleen een politiek-economische, dat wil zeggen, neoliberale ordening. De ontwikkeling, waarvoor beide hier genoemde voorwaarden bepalend zijn, veronderstelt, vereist en bewerkt meer dan door een louter politiek-economisch concept als neoliberaliteit kan worden gerepresenteerd. Van een werkelijke maatschappelijke ontwikkeling kan immers alleen worden gesproken indien ze wordt bemiddeld, dat wil zeggen, gevoed en gestuurd, door een deze neoliberale ordening legitimerend politiek-ideologisch bewustzijn, door een met deze politiek-economische orde overeenkomende politieke cultuur.

Voor dit postmoderne bewustzijn is de wereld in essentie uiteengevallen in vele, niet met elkaar verenigbare en onvergelijkbare werelden. Met als gevolg dat mensen zich in deze wereld niet meer kunnen en ook niet meer behoeven te oriënteren. Dit bewustzijn, dat als het denken van de heersende klasse en van de met haar verbonden cultureel-intellectuele elite het heersende denken mede bepaalt, profileert zich als postmodern, dat wil zeggen, als denk- en levenshouding die aan het moderne 'voorbij' wil zijn.Noot 3 Niet in antimodernistische, maar in postmodernistische zin wordt deze denkwijze vooral gedragen door een radicalisering van het reeds in de moderne filosofie werkzame relativisme.

Ontstaan in de kunst - in de romanliteratuur van de 6O-er en in de architectuur van de 7O-er jaren - en zich verdichtend tot postmodernistische filosofie in de 80-er jaren, is het postmoderne bewustzijn definieerbaar als A) postkritisch, dat wil zeggen: radicale kritiek is niet nodig of haalt niets uit, B) posthistorisch, dat wil zeggen: de wereldgeschiedenis is voleindigd en een fundamentele verandering is niet meer nodig of niet meer mogelijk, C) posthumanistisch, dat wil zeggen: de menswaardigheid van iedere mens is een overbodig en onmogelijk idee en D) postromantisch, dat wil zeggen: een utopisch idee is overbodig dan wel onmogelijk.

Kortweg: het positivistische geloof in de eeuwige vooruitgang wordt evenzeer overbodig geacht als dat het nostalgische verlangen naar een oorspronkelijke eenheid voor onmogelijk wordt gehouden.

Ook het postmoderne bewustzijn verschijnt in twee van elkaar onderscheiden en deels tegenstrijdige gestalten: als cultuuroptimistische variant - radicale kritiek, fundamentele verandering, het humanistisch idee en elke utopische gedachte zijn overbodig en onnodig - en als cultuurpessimistische variant - radicale kritiek, fundamentele verandering, het idee van het humanisme en elk utopisch idee zijn onmachtig en onmogelijk. Welnu, de cultuurpessimistische variant van het postmodernisme vinden we terug ter rechterzijde van het politieke spectrum: neoliberalisme in postsocialistische zin met als argument de onmogelijkheid van het socialisme. De cultuuroptimistische variant van het postmodernisme daarentegen vinden we terug ter linkerzijde van het politieke spectrum: neoliberalisme in postkapitalistische zin met als argument dat Empire - als zijnde een hoger stadium dan het kapitalisme en aan het imperialisme voorbij - het socialisme overbodig heeft gemaakt.

De cultuurpessimistische variant van het postmoderne bewustzijn bepleit het kapitalisme dus vanwege de onmogelijkheid van het socialisme, de postsocialisme-stelling; de cultuuroptimistische variant van het postmoderne bewustzijn pleit dus voor het kapitalisme vanwege de overbodigheid van het socialisme, de postkapitalisme-stelling.

5. De onontbeerlijkheid van het socialisme

Kapitalistische globalisering, zo moge duidelijk zijn, maakt het socialisme - dat het produceren omwille van de mens tot grondbeginsel heeft - niet overbodig. Integendeel: de met deze globalisering gepaard gaande 'vermaatschappelijking' betekent in feite de versterking van de instrumentalisering, dus de verheviging van de uitbuiting van de loonafhankelijke en meerwaarde producerende bevolking. Onvoorwaardelijke beschikbaarheid en chronische bestaansonzekerheid worden of zijn reeds kenmerkend voor de levenssituatie van zeer vele, miljoenen mensen. Kapitalistische globalisering, zo moge eveneens duidelijk zijn, maakt het socialisme ook niet onmogelijk. Want de met deze globalisering gepaard gaande zogenaamde 'individualisering' behelst in feite niets anders dan de verheviging en verbreding van het ontmaatschappelijkingsproces.

Door structurele opwaardering en ophoging van collectieve voorzieningen, door maatregelen die het collectieve en solidaire karakter van het maatschappelijk leven herstellen en versterken, door per saldo de onteigenaars van de maatschappelijke productierijkdom, middels politieke machtsvorming van de loon- en uitkeringsafhankelijke bevolking, te onteigenen, creëren we ook de voorwaarden voor een kentering in het privatiseringsproces. In ieder geval kan hierdoor de kwalitatieve verslechtering en uitholling van onder meer onderwijs, gezondheidszorg, volkshuisvesting, openbaar vervoer, welzijnsvoorzieningen alsmede de verregaande verloedering en verarming van het publieke domein worden gekeerd.

Kameraden!

Intensivering en extensivering van de uitbuiting van de loonafhankelijke klasse, afbraak van collectieve voorzieningen en verloedering en verarming van het publieke domein roepen verzet op. Ook in Nederland, maar in de gehele wereld waar het globaliserend en totaliserend kapitalisme actief is. De signalen daarvoor zijn duidelijk: In Duitsland is wekenlang actiegevoerd en gestaakt bij publieke diensten tegen verlenging van arbeidstijd zonder looncompensatie en tegen verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd; in Frankrijk is wekenlang met succes betoogd en gestaakt tegen opheffen van ontslagbescherming van jonge werkers; de havenwerkers in Nederland en andere Europese landen hebben met succes betoogd en gestaakt tegen de 'havenrichtlijn' die flexibilisering van arbeid voor het laden en lossen van schepen beoogt. Dit verzet, dat zal toenemen naarmate afbraak en aantasting van verworven rechten worden doorgezet, zal de basis leggen voor opbouw en ontwikkeling van een groeiende sociale beweging. Een beweging die wij richting het socialisme kunnen en moeten sturen. De partij moet worden versterkt met nieuwe kaders die uit die beweging komen en omgekeerd. Om dit te bereiken zullen wij verstandig moeten omgaan met die krachten die nu door de beweging worden losgemaakt. De partij zal organisatievormen moeten ontwikkelingen om met deze kaders in contact te treden over de samenhang van theoretische en praktische aspecten van de strijd tegen het neoliberalisme. Dit congres is een belangrijke stap om de partij te doordringen van mogelijkheden en kansen haar te versterken met nieuwe kaders. De discussies die worden gevoerd en besluiten die worden genomen zouden van dit bewustzijn moeten getuigen.

Noten:

  1. (noot) De term modern is niet alleen een temporeel-historische aanduiding, maar verwijst vooral naar kenmerken die de nieuwe tijd (Neuzeit, Les temps modernes) op uiteenlopende gebieden en ongelijktijdig kwalificeren. Aldus dateren we het begin van het natuur-wetenschappelijk moderne in de 17de eeuw (Copernicus, Galileï e.a.), het begin van het politiek moderne in de 18de eeuw (Verlichting), de aanvang van het economisch moderne in de 19de eeuw (industriële revolutie) en die van het cultureel moderne eind 19de, begin 20ste eeuw (modernisme).
  2. (noot)We spreken, waar het de productie van kennis betreft, over algemene arbeid: omdat kennis bij uitstek wordt gekenmerkt door (hoogste) algemeenheid (universaliteit) - en de productie van kennis dus de productie van het algemene is - definiëren we wetenschappelijke arbeid als algemene arbeid.
  3. (noot)Invloedrijke representanten van dit postmoderne denken (in de 80-er jaren) zijn resp. J.F Lyotard, La condition postmoderne - rapport sur le savoir, Paris 1979/ Idem, Le Différend, Paris 1983 en J. Baudrillard, Les stratégies fatales, Paris 1983.