MOOIE WOORDEN

Balkenende als opvolger van Fortuyn en de motiverende werking van het 'verstikkende' communisme


 

Rinze Visser

Het is inmiddels al weer even geleden. De minister-president riep in de Tweede Kamer op tot een nieuwe VOC-mentaliteit. Deze mentalteit - deze vechtmentaliteit - die van de Verenigde Oost-Indische Compagnie, van roof, plundering en onderdrukking, zou een welkome, positieve, optimistische instelling in dienst van de vooruitgang in Nederland moeten zijn. Dat kon men overal lezen en ook zien, als men de nieuwsgierigheid bezat en het geduld op kon brengen voor het volgen van de algemene beschouwingen en de replieken van de regering op de televisie.

Nu is deze eruptie van stoerdoenerij van de minister-president hier en daar al becommentarieerd, uiteraard doorgaans op een burgerlijke wijze. Als niet passend bij het vigerend imago van Balkenende - schuchter, ingetogen maar toch recht door zee - of als politiek onverstandig: kans tot het oprakelen van een besmet Nederlands blazoen. Als we ervan uitgaan dat de minister-president, zeker met verkiezingen in het vooruitzicht, weloverwogen en goedgekeurd door de Nederlandse vereniging van grootondernemers, ten overstaan van het volk zijn uitspraken doet, dan is het zeker nodig daar, zonder grappigheden en burgerlijk schijnfatsoen, wat langer bij stil te staan.

De VOC-instelling, de VOC-mentaliteit: eropuit, grenzen overschrijden, grenzen verleggen, internationale, globale oriëntatie, ook militair; handelsbelangen zijn immers slechts duurzaam als ze met kracht van wapens afgedwongen zijn. De kolonialistische mentaliteit dus. Of deze mentaliteit ook onder ons volk bestaat en in welke mate, dat is de vraag. Wat geen vraag is, is dat het al - of nog, of opnieuw - de mentalteit van de elites is. De mentalteit van hen die over de échte macht beschikken. Nederlandse legereenheden zijn al gewapenderhand bezig in meerdere uithoeken van de wereld: grensoverschrijdend. Hoeveel opdrachten tot handhaving of versterking van economische belangen worden er niet afgedekt met goede doelen als wederopbouw, het brengen van vrede en democratie of het handhaven en herstellen van de orde. Wat dat laatste beteft is er, gezien de vaderlandse geschiedenis niets nieuws onder de zon.

Om deze buitenlandse politiek in dienst van de geldwolven door te kunnen zetten en uit te kunnen breiden is op z'n minst een zekere onverschilligheid van de bevolking nodig. Maar, een blijvende goedkeuring of niet-afkeuring door het grootste deel van het volk, zal er vooral mee gebaat zijn als de mentalteit van de bevolking niet te zeer afwijkt van die van haar heersers, of liever nog: er in belangrijke mate mee overeenstemt. Het ontbreken van een zelfzuchtige, op superioriteitsgevoelens ten opzichte van andere volkeren en mensenrassen gebaseerde, mentaliteit onder het volk zou wel eens de legitimiteit onder deze politiek kunnen wegslaan. Het zou wel eens tot opstand kunnen leiden. Baatzucht, egoïsme, racisme, chauvinisme, zijn eveneens de ingrediënten voor legitimatie van het verder afbreken van sociale en collectieve voorzieningen, van ontslag en huurbescherming, van het afschaffen van het minimumloon, van verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd en langere werkweken.

Het is de sociale mens, het nog bestaan van veel onbaatzuchtigheid, het niet op chauvinisme gebaseerde saamhorigheidsgevoel, dat in de weg staat van heel veel dat volgens de afbrekers nog moet gebeuren teneinde de ideale, naakt-kapitalistische, individualistische staat te bereiken. Wat ditbetreft hebben zij - en vooral ook Balkenende - wijlen Fortuyn goed begrepen. Al in het begin van de jaren negentig van de twintigste eeuw betoogt hij dat "die grote anonieme hoop" weg moet. Waarmee bedoeld het totale gebouw van sociale en collectieve voorzieningen en arbeidersrechten. Zo hoopte Fortuyn, die zichzelf als voorbestemd leider van ons land naar voren schoof, toen al op een terugkeer van de kolonialistische mentaliteit.

Want de Nederlanders moesten weer trots zijn op hun veroveringstochten en grote risico's durven nemen. Fortuyn in 1992: "Elke zin voor avontuur en grootse, meeslepende ondernemingen lijkt te ontbreken. En dan te bedenken dat onze voorvaderen eropuit trokken in wankele scheepjes naar volstrekt onbekende bestemmingen. Het risico was groot, letterlijk levensgroot. Velen keerden van deze reizen niet weer. Maar het resultaat is ook geweest: grote ondernemingen en een bloeiende handel en nijverheid. Onze scheepsbouw had zonder deze hang naar avontuur niet eens bestaan. Nee, het wordt tijd dat onze huidige jongens en meisjes van Jan de Wit hun voeten eens onder de tafel van tante Truus, waar het o zo gezellig, behaaglijk, veilig en duf is, weghalen en de wijde wereld intrekken". (Fortuyn 1992; Balkenende 2006).