Het verdiepen van de Bolivariaanse Revolutie

Het Chavisme en anti-Chavisme voorbij


De revolutie heeft al tot tal van verbeteringen van de leefsituatie van de bevolking geleid.  


Venezuela, land van grote tegenstellingen. De invoering van het socialisme van de 21ste eeuw zal op nog meer en heviger tegenstand van het grote monopoliekapitaal stuiten. (Foto Manifest)  


 


 


 


 

George Ciccariello-Mahler

In de politieke commentaren over Venezuela is er al lange tijd sprake van een mythe. Deze luidt ongeveer als volgt: met betrekking tot de Venezolaanse revolutie kan er een scherpe tweedeling gemaakt worden tussen de 'Chavisten' en de 'anti-Chavisten'. Gezegd moet worden dat deze mythe op een bepaalde manier van pas komt en inderdaad noodzakelijk was tijdens bijvoorbeeld de recente verkiezingen, toen het idee van 'de vijand van mijn vijand is mijn vriend' inderdaad gold. Maar is de tegenstelling juist?

Uit dit denkraam komen echter talloze beoordelingsfouten voort. Bijvoorbeeld de oppervlakkige gedachte dat Chávez niet veel meer is dan een autocraat die leiding geeft aan een verpersoonlijkte beweging die als doel heeft de macht te centraliseren bij zichzelf. Als we vasthouden aan deze zienswijze van de Chavisten versus de oppositie kunnen we op geen enkele manier de recente oproep tot één verenigde partij en de opheffing van de MVR beginnen te begrijpen. Het gevaar van dit denkraam is bovenal politiek van aard: doordat we iedereen die we als 'Chavist' bestempelen op een grote hoop gooien, lopen we het risico over het hoofd te zien wat het meest radicaal is aan het proces dat zich voltrekt.

De dynamiek van de revolutionaire beweging varieert en verschuift intern; er zijn verschillende assen, kenmerkende onderscheidingen en allianties. Uit analytisch en politiek oogpunt is het dan ook zinvol om het idee te introduceren dat er twee 'Chavismes' bestaan. Enerzijds zijn er de doorsnee sociaaldemocratische Chavisten, die een aantal hoge posten in de regering bekleden en voornamelijk vertegenwoordigd worden door de middenstroming van de MVR en PODEMOS. Deze laatste organisatie, een sociaaldemocratische verkiezingsalliantie, heeft zich heel veelzeggend pas recentelijk (in 2003) losgemaakt van de oppositionele centrumpartij MAS die onder leiding staat van Teodoro Petkoff.

Met het buitenspel raken van Chávez' vroegere mentor Luis Miquilena en veel van zijn gematigde aanhangers in 2002 heeft deze richting een gevoelige klap gekregen. Toch blijkt haar volharding duidelijk uit de gematigde lijn van veel MVR-leiders en uit het feit dat PODEMOS op 3 december van alle pro-Chávez-partijen na de MVR de meeste stemmen behaalde, meer dan 750.000.

Nog opvallender dan haar centrumpolitieke gerichtheid is dat ze in ideologisch opzicht het minst vijandig staat tegenover bureaucratisering en corruptie, waarvoor ze dan ook het meest vatbaar is. Chávez zelf liet zich onlangs uit over de noodzaak om 'twee zwaarden op te heffen', één tegen corruptie en één tegen de bureaucratie. Vooral vanwege hun houding ten opzichte van corruptie en bureaucratie worden de gematigde Chavisten met laatdunkendheid bekeken door de radicalere elementen.

Anderzijds zijn er dus de radicale Chavisten. Op electoraal gebied worden zij vertegenwoordigd door sommige delen van de MVR en een paar stromingen binnen de PPT (Vaderland voor Iedereen), maar vooral door de Communistische Partij van Venezuela (PCV), de Tupamaros en Lina Ron's rechtlijnige UPV (Volksunie van Venezuela). Het radicale Chavisme is echter niet een echte electorale stroming. Meer dan wat ook is het radicale Chavisme een fenomeen dat voortkomt uit de gewone bevolking. Het vertoont zich in de massa's die telkens weer op de been komen, die de verdieping van het proces versnellen en de bureaucratie en de corruptie in al hun vormen voortdurend aanvallen.

Treffend is dat zowel de UPV als de Tupamaros op electoraal gebied weliswaar kleinere spelers zijn, maar dat hun invloed op de gewone bevolking aanzienlijk is (de UPV kon gezien worden als Chávez' stoottroepen terwijl de Tupamaros zich wijdden aan de lokale burgerbescherming). Velen die op de dominante MVR stemden - omdat deze zich identificeert met Chávez - verwijten de partijleiding haar gematigdheid en haar vermeende corruptie (men kan zelfs vermoeden dat het hier om de meerderheid van de MVR-stemmers gaat). In deze radicalere stromingen vloeien socialisme en participatie samen, waardoor ze zich nadrukkelijk onderscheiden van het centrum.

Wat zijn de gevolgen van deze scheiding binnen het Chavisme voor ons breder begrip van de Venezolaanse samenleving? In plaats van een tweeledig idee van de samenleving krijgen we een subtieler beeld van een breder en drieledig schema, bestaande uit anti-Chavisten, gematigde Chavisten en radicale Chavisten. We zien niet alleen meer de verkiezingsstrijd en de 'consolidatie van de macht', maar krijgen ook oog voor het feit dat 'het verdiepen van de Bolivariaanse Revolutie' ook inhoudt dat binnen de context van een officiële eensgezindheid tijdens de verkiezingen de ene richting binnen het Chavisme de andere bestrijdt. Vooral wordt duidelijk dat Chavez' recente opheffing van de MVR meer een culturele revolutie betekent dan een stap in de richting van een autoritair regime. De ontbinding van de MVR heeft als doel de beweging te ontdoen van corrupte gematigden.

Naast deze programmatische en ideologische verschillen kunnen we ook op kwantitatief gebied een driedeling onderscheiden. De officiële 'oppositie' onder leiding van Rosales verzamelde slechts eenderde van het stemmenaantal. De steun aan deze kandidaat zou nog naar beneden kunnen worden bijgesteld omdat zijn schaamteloze populisme (zijn 'Mi Negra'-creditcard waarmee naar men beweerde de olierijkdom onder de armen zou worden verdeeld) een aantal politici naar hem toe trok die onder andere omstandigheden Chávez gesteund hadden.

Het overige deel, tweederde van de stemmen, kan worden verdeeld tussen het gematigde en het radicale Chavisme. Dit levert een moeilijke berekening op omdat Chavisten van alle richtingen geneigd zijn op de MVR te stemmen (de partij won 66 procent van alle pro-Chávez-stemmen). Een schematisch beeld krijgen we wel als we de teruggang bezien in het aantal stemmen dat werd uitgebracht op andere 'Chavistische' partijen. Podemos behaalde 31 procent, de PPT 23 procent en de PCV 13 procent van de pro-Chávez stemmen.

Wat zijn de consequenties ervan als we bij de beschouwing van de Venezolaanse samenleving uitgaan van een drieledig schema in plaats van een tweeledig? Op de eerste plaats zouden we minder belang hechten aan de rol van de traditionele 'oppositie'. De politieke inzet van het traditionele onderscheid is duidelijk: de tweedeling tussen de Chavisten en de oppositie geeft enorm gewicht aan de oligarchie, het rijkste deel van de Venezolaanse samenleving. De oppositiepers, het machtigste wapen van deze oligarchen, kan dit niet duidelijker verwoorden dan met het weergeven van Rosales als de 'kandidaat van de nationale eenheid'. Deze 'oppositie', die slechts eenderde (of minder) van het electoraat vertegenwoordigt, zou daarom in de politieke analyses niet moeten worden voorgetrokken ten opzichte van de verschillende richtingen binnen het Chavisme.

De tweede consequentie van deze drieledige benaderingswijze is de ondermijning van het gebruikelijke idee van wat het politieke 'centrum' is. De zoektocht naar deze richting is altijd bedenkelijk omdat zij een willekeurige tweeledige wereldvisie bevordert die elke vorm van radicalisme ontmoedigt. In de huidige Venezolaanse situatie valt deze zienswijze nog moeilijker te handhaven. Het zoeken naar het 'centrum' tussen het Chavisme en de rechtse oppositie leidt tot hetzelfde probleem als hierboven al gesteld werd: doordat we de officiële 'oppositie' het voorrecht verlenen één van de polen te zijn in de tegengestelde verhoudingen, verrichten we opnieuw het werk van de oligarchen.

Kortom, als we uitgaan van een accuratere visie op de dynamiek van het Chavisme, worden al onze opvattingen over de Venezolaanse politiek en maatschappij omvergeworpen. Het idee dat er maar één enkele oppositie is en dat er een vaststaand politiek 'centrum' is, blijkt een misvatting die alle waarden verliest. De zaak wordt onmiddellijk gecompliceerder, maar tegelijkertijd bijna tastbaar revolutionairder: we hebben de analytische wurggreep die de lange geschiedenis van de oligarchische overheersing op onze ideeën had doorbroken, een dominantie waarbij tien procent van de bevolking zich deed gelden als negentig procent. Zodoende spelen we op theoretisch gebied hetzelfde klaar wat de Bolivariaanse revolutie op politiek gebied presteert.

Men zou zich kunnen afvragen welk politiek belang hiermee is gediend. Dit belang komt erop neer dat we waakzaam moeten zijn voor de subtiele infiltratie van de liberaal-oligarchische tweeledige visie in het radicale en linkse discours in Venezuela.

We kunnen bijvoorbeeld de recente pogingen van Nikolas Kozloff nader beschouwen die de progressieven in Venezuela wilde 'corrigeren' (zie zijn artikelen in 'Venezuela Analysis' en 'Counterpunch'). Een kort overzicht van zijn artikelen laat zien dat de inhoud ervan bijna altijd is gebaseerd op één enkele bron: de 'mensenrechtenorganisatie' Provea, die afkomstig is uit het politieke midden. Kozloff rechtvaardigt zijn verknochtheid aan Provea door te stellen dat 'Provea geen werktuig van de rechtse oppositie kan worden genoemd'. Dat klopt, maar met de waardering van Kozloff voor Provea geeft hij ook te kennen dat deze beweging volgens hem een 'minder bevooroordeelde visie' vertegenwoordigt waarmee ze het middenterrein tussen de 'regering' en de 'oppositie' zou bezetten.

Nog veel verontrustender is dat Kozloff in een recent artikel in 'Counterpunch' - dat zogenaamd over de verkiezingen zou gaan maar daar opvallend weinig aandacht aan besteedt - nog verder gaat ('Chávez tegen Rosales, 2/3 december 2006). Om 'een beter perspectief te krijgen van de maatschappelijke polarisatie' wendt Kozloff zich onverklaarbaar tot de voormalige secretaris-generaal Gerardo Blyde van Primero Justicia. Ondanks pogingen van Primera Justicia om zich voor te doen als een 'gematigd humanistische' partij staat ze bekend als uiterst rechts en wordt ze gezien als de erfgenaam van de wegkwijnende christendemocratische COPEI.

Doordat hij zich wendt tot het centrum voor een 'minder bevooroordeelde visie' en tot uiterst rechts voor 'een beter perspectief' maakt Kozloff dezelfde beweging: hij verwijst naar een imaginair centrum en dit komt de rechtse politiek ten goede. Dit zou hem nog te vergeven zijn ware het niet dat hij, los van de mensen op straat die hij aanspreekt voor zijn alledaagse observaties, geen enkele Chavist interviewt. Geen enkele vertegenwoordiger van de verschillende Chavistische politieke organisaties, Bolivariaanse groeperingen of lokale bestuurders. Geen Chavistische burgemeesters, ministers of parlementsleden.

In een recent artikel in 'Counterpunch' over de misdaad in Caracas (waarin hij terloops blijk geeft van een enorme afkeer tegen iedereen behalve de allerrijksten van de stad die hij zegt te willen 'redden') weerhoudt Kozloff's bronnenkeuze hem ervan een wezenlijke verklaring te geven voor het aanhoudende geweld in de hoofdstad ('Saving Caracas', 27 december 2006).

Dat het probleem van het geweld de kop opstak ten tijde van de neoliberale hervormingen, wordt niet vermeld. Het aantal moorden in Caracas verdrievoudigde tussen 1986 en 1989 (van 14 naar 45 per 100.000 inwoners) en bereikte een piek in 1994 met 96. Deze piek lag aanzienlijk hoger dan het huidige aantal dat zelfs volgens de oppositie rond de 60 à 70 ligt. Kozloff stelt zich tevreden met een citaat van het hoofd van Provea, die heel simplistisch en abusievelijk stelt dat "de veiligheidssituatie sinds het aantreden van Chávez is verslechterd."

Sterker nog, er wordt maar kort melding gemaakt van de verschillende veroorzakers van deze voortdurende situatie. In het bijzonder de hoofdstedelijke politie kijkt vaak de andere kant op in ruil voor steekpenningen en neemt ook actief deel aan de misdaad. Dat deze politiemacht tot 2004 onder leiding stond van de burgemeester van de oppositie Alfredo Peña, die elke politiehervorming verhinderde, blijft eveneens onvermeld (wel riep Peña de hulp in van nota bene de hoofdcommissaris van de NYPD om de politie in Caracas te trainen).

Het belangrijkste is echter dat Kozloff de pogingen van de regering om de misdaad te bestrijden helemaal buiten beschouwing laat. De Nationale Garde wordt met succes ingezet in gewelddadige wijken en het proces van politiehervormingen, dat in 2005 startte, begint zijn vruchten af te werpen. Gezien het feit dat de politie vaak het probleem vormt maar tegelijkertijd onmisbaar is voor een oplossing van het probleem, werd dit hervormingsproces gezien als de belangrijkste voorwaarde om het geweld bij de wortel aan te pakken. Deze veronachtzamingen van Kozloff zijn niet verrassend voor iemand wiens perspectief beperkt blijft tot het 'centrum' dat ergens tussen de regering en de rechterzijde zou zijn te vinden.

Caracas moet inderdaad 'gered worden', maar we kunnen de stad niet helpen als we ons beperken tot de tegenstelling Chavisten/anti-Chavisten. In het streven naar objectiviteit verricht deze namelijk het werk van de oligarchische oppositie. Op straat zijn er massa's revolutionairen die strijden voor hun stad en het land, waarbij ze zowel rechts als de gematigde corrupte en bureaucratische Chavisten bestrijden. We kunnen niet tot begrip komen als we hun inspanningen systematisch over het hoofd zien en hen van hun autonomie beroven door trouw te blijven aan een analytische tweedeling waarvan de geldigheid door de Bolivariaanse Revolutie op doorslaggevende wijze is tenietgedaan.

George Ciccariello-Mahler is promovendus Politieke Theorie aan de Universiteit van Caracas en woont in Caracas.

Bron: Counterpunch, 6/7 januari 2007, vertaling Frans Willems.