Westerse wereld doet een moord voor Irak's olierijkdom

Danny Fortson, Andrew Murray-Watson en Tim Webb

De exploitatie van Irak's enorme olievoorraad, de op twee na grootste ter wereld, staat op het punt om op grote schaal opengesteld te worden voor westerse oliemaatschappijen. Dit zal gebeuren aan de hand van een controversiële wet die binnenkort in het Iraakse parlement besproken zal worden.

De Amerikaanse regering is betrokken bij het ontwerpen van deze wet waarvan een concept afgelopen zondag naar 'The Independent' gestuurd werd. Grote oliemaatschappijen zoals BP, Shell en Exxon zouden contracten krijgen voor de duur van dertig jaar voor de ontginning van de Iraakse olie. Het zou voor het eerst sinds de nationalisatie van de olie-industrie in 1972 zijn dat buitenlandse maatschappijen op grote schaal actief zouden zijn in Irak.

Dit enorme buitenkansje voor de westerse bedrijven is koren op de molen van critici die zeiden dat de oorlog tegen Irak vanwege de olie gevoerd werd. Ze verwijzen naar verklaringen zoals die van vice-president Dick Cheney, die in 1999, toen hij nog directeur van het toeleveringsbedrijf aan de olie-industrie Halliburton was, dat de wereld in 2010 behoefte had aan 50 miljoen vaten olie per dag extra. "En waar moet deze olie vandaan komen? Uit het Midden-Oosten. Daar is tweederde van alle olie ter wereld te vinden, en tegen de laagste kosten. Daar is de hoofdprijs te winnen", zei hij.

Bedrijfsleiders en analisten uit de olie-industrie zeggen dat alleen deze wet, die ervoor zorgt dat in de eerste jaren driekwart van de opbrengst in hun zakken belandt, ervoor kan zorgen dat de olie-industrie van Irak er weer bovenop komt, na jaren van sancties, oorlog en verlies aan expertise. Dit zal echter gebeuren aan de hand van productiedelingscontracten, die heel ongebruikelijk zijn in het Midden-Oosten; in Saoedi-Arabië en Iran - de twee grootste producenten ter wereld - wordt de olie-industrie door de staat gecontroleerd.

Tegenstanders zeggen dat Irak, dat voor zijn economie voor 95 procent afhankelijk is van de olie, op deze manier wordt gedwongen een onacceptabel deel van zijn soevereiniteit op te geven.

Toen hij in 2003 zijn oorlogsmotie aan het parlement voorlegde verwierp Tony Blair de "loze bewering" dat wij "uit waren op Irak's olie-inkomsten". Hij zei dat het geld in een fonds zou moeten terechtkomen dat ten behoeve van de Irakezen zou worden beheerd door de Verenigde Naties. Hier kwam echter niets van terecht. Hetzelfde jaar verklaarde de toenmalige Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Colin Powell: "Het voeren van deze oorlog kost handenvol geld. De olie van de Iraakse bevolking behoort echter toe aan de Iraakse bevolking; het is haar rijkdom en die zal worden gebruikt in haar eigen voordeel. We deden het dus niet omwille van de olie."

Volgens voorstanders van de regeling zullen de oliemaatschappijen tot 75 procent van de winsten opstrijken tot het moment waarop ze hun aanloopkosten voor het boren naar olie er hebben uitgehaald. Vervolgens zouden ze, zeggen woordvoerders in Irak, hun winstaandeel terugbrengen naar 20 procent. Dat is echter tweemaal zoveel als het gemiddelde voor overeenkomsten in deze industrietak.

Greg Muttitt, een onderzoeker van 'Platform', een mensenrechten- en milieubeweging die de olie-industrie scherp in het oog houdt, zegt dat Irak als gevolg van zijn huidige instabiliteit een enorme prijs betaalt de komendedertig jaar: "De Irakezen zullen enorme verliezen lijden, omdat ze op het moment niet sterk genoeg zijn om een gunstige overeenkomst te sluiten."

Men verwacht dat Irak's vice-premier Berham Salih, die tevens voorzitter is van de Oliecommissie, de wetgeving vandaag openbaar zal maken. "De hele olie-industrie van Irak wordt ermee op een modern niveau gebracht", zei Khales Salig, de woordvoerder van de regionale Koerdische regering, die deelneemt aan de onderhandelingen. In maart hoopt de Iraakse regering de nieuwe wetgeving rond te hebben.

Men zegt dat verschillende grote oliemaatschappijen de afgelopen maanden al teams naar het land hebben gestuurd om te lobbyen voor gunstige voorwaarden, nog voor de wet beklonken is. Het lijkt echter onwaarschijnlijk dat deze grote bedrijven in Irak zullen investeren voordat het geweld afneemt.

James Paul, directeur van het 'Global Policy Forum', een denktank die de ontwikkelingen in de internationale politiek in de gaten houdt, zei: "Het is niet overdreven om te stellen dat een overweldigende meerderheid van de bevolking hiertegen zou zijn. Om er dan toch mee door te gaan, na nauwelijks discussie in het Iraakse parlement, houdt alleen maar in dat er nog meer olie op het vuur wordt gegooid."

Volgens Vince Cable, woordvoerder financiën van de Liberaal-Democraten en voormalig econoom bij Shell, is het van cruciaal belang dat elke overeenkomst genoeg geld garandeert voor de wederopbouw van Irak. "Het is van levensbelang dat de inkomsten van de olie-industrie naar de ontwikkeling van Irak gaan en dat dit ook zichtbaar is", zei hij. "Het is zeker zinvol om samen te werken met buitenlandse investeerders, maar dat de voorwaarden waarop dat gebeurt eerlijk zijn is minstens zo belangrijk."

Bron: The Independent, 7-1-2007, vertaling Frans Willems.