De rookgordijnen rond de participatietop

Achter de discussies over ontslagrecht en werkgelegenheid op de participatietop schuilt een neoliberale agenda (De Lissabon-agenda) die gericht is op verdergaande privatisering, afbraak van sociale rechten en flexibilisering van de arbeid. Die agenda is niet Nederlands, maar Europees. De onvermijdelijkheid van kapitalistische concurrentie is de drijfveer. De werkende klasse het slachtoffer.
De PvdA onder Bos wordt steeds meer een partij van de Hoge Hoeden. De werkende mensen vervreemden er steeds meer van, alle openbare praatjes van Bos ten spijt.

Maarten Muis

De 100-dagen-tour sloot het nieuwe kabinet Balkenende af met een wervelende mediashow en glossy brochure, waarin alleen maar meer rookgordijnen worden opgetrokken om het werkelijke afbraakbeleid te verhullen. Het toverwoord is participatie.

Dat woord dook al eerder op in de stukken van de Lissabon-agenda. Doel is meer mensen die elkaar beconcurreren op de arbeidsmarkt te krijgen, tegen flexibelere en soepeler voorwaarden. De lat lag op 70 procent arbeidsparticipatie van de beroepsbevolking, die inmiddels is gepasseerd en onmiddellijk wordt verder gestreefd naar 80 procent. In het regeerakkoord wordt ook de eis van VNO-NCW overgenomen: er moet door meer mensen gewerkt worden en ook nog langer. Als reden wordt genoemd dat alleen zo de welvaartsstaat voor volgende generaties verzekerd kan zijn, met verwijzing naar de concurrentie op wereldschaal.

Balkenende, Bos en Rouvoet benadrukken maar steeds dat we het 'samen' moeten doen. We moeten allemaal het algemeen belang van BV Nederland dienen. 'In het algemeen belang' is er dan ook over enige tijd een participatietop van vakbeweging, werkgevers en regering, waarop het kabinet hoopt een nieuw sociaal akkoord binnen te slepen waarmee het rust koopt. Arbeidsrust om de 'sociale' innovatie niet te schaden. Sociale innovatie is het nieuwe toverwoord in de politiek en in ondernemersland.

Een onderzoeker, Volberda, kon hard maken dat driekwart van het succes van bedrijven (lees hun winstgevendheid) kwam door het 'slim managen en flexibel organiseren van arbeid', tegenover maar een kwart door techniek, onderzoek en ontwikkeling. Een marxist weet al dat de winst van een bedrijf zit in het maximaliseren van de meerwaarde die arbeid toevoegt en niet in de machines.

Tegelijkertijd bedoelen ze met sociale innovatie ook dat de werknemer vooral graag moet willen werken. En daar zien we dan ook een probleem voor het management opdoemen: arbeid moet steeds goedkoper (minder loon), flexibeler (minder rechten) en productiever (meer uren), maar de band met het bedrijf wordt ook steeds losser. Losser in de zin dat er meer oproep- en uitzendwerk wordt ingezet en dat bedrijven steeds vaker en sneller overgaan in nieuwe handen (fusies en overnames). Een onderzoek wees al uit dat chauffeurs, kort voordat de concessie afloopt in het vervoersgebied (en hun werkgever plots een ander kan zijn) niet alleen in niet meer gerepareerde bussen moeten rijden, maar ook vaker ziek zijn. Er wordt nu alles aan gedaan de motivatie van een werknemer, die niet meer komt vanuit gegarandeerd loon, een zekere toekomst en rechten, te halen uit een leuk verhaaltje van er 'samen' voor te gaan. De tegenstelling tussen bezitter en werknemer moet dan ook verbloemd worden met ideologische vertogen van 'samen', 'ieder op zijn goede plek', en 'organisaties die recht doen aan het individu'.

Het afbraakbeleid van vorige kabinetten heeft opgeleverd dat rechten zijn geïndividualiseerd in levensloopregelingen, dat de beloning steeds meer op basis van individuele prestatie verstrekt wordt en dat de overlegstructuur zo decentraal is dat voor verdedigen van collectieve belangen bijna geen ruimte is. Als het over binnenhalen van rechten en loon gaat geldt 'ieder voor zich', maar Balkenende blijft maar hameren op dat 'samen'. Een niet materieel gefundeerd samen, geen gelijke rechten en plichten maar wel hetgevoel er samen voor te gaan (de bedrijfswinst), kortom het verwarrende idee van een klassenloze solidariteit.

Want waar kunnen wij als 'inwoners van Nederland' samen voor gaan als 58 procent van de grote industriële ondernemingen in buitenlandse handen is en de grote Nederlandse concerns als Shell, Unilever en Philips hun winst genereren door werknemers in Nigeria, Polen en Indonesië uit te buiten? Als de publieke dienstverlening (vervoer, energie, water, gezondheidszorg) speelbal is van het internationaal opererend speculatiekapitaal? Hoe valt de groeiende kloof tussen de profiteurs van de winstgroei van de grote bedrijven met de van leningen afhankelijke bevolking te rijmen met het alsmaar aankaarten van 'verbondenheid' van de mensen? Verschillen worden gezocht in beleving van een identiteit, terwijl de feitelijke relaties laten zien dat de werkende bevolking zich dagelijks inzet om het kapitaal te laten groeien waar maar een heel kleine groep over te beschikken heeft.

De vakbeweging wordt nu onder druk gezet in te stemmen met het versoepelen van het ontslagrecht om zo 200.000 banen te genereren voor mensen die nu aan de zijlijn van de maatschappij staan. 'Wat voor banen zijn dat dan?' moeten we ons gelijk afvragen. Is het waard rechten in te leveren voor nog meer 'hamburgerjobs'? De regering probeert de top van de vakbeweging te vermurwen door het versoepelen van het ontslagrecht zo te verkopen (met een maximumbedrag aan ontslagvergoeding) alsof het in het belang is van de meeste werknemers. Niets wordt geschuwd om de boodschap zo te brengen dat niemand zich gaat afvragen wat de werkelijke materiële basis is van het regeringsbeleid. Als Shell weer mag meedelen dat de winst met 3 procent is gestegen wordt er van ons verwacht dat we collectief juichen. Alsof we allemaal aandeelhouders zijn. En eenieder die als 'freelancer' moet sappelen om genoeg brood op de plank te krijgen mag zich trots ondernemer noemen en zich op gelijke voet wanen met de Roel Piepers van dit land. Het doorprikken van die waanvoorstelling van verbondenheid kan door goed naar de feiten te kijken. Naar het eigen loonstrookje, de huurrekening, de ziektekostenverzekering, de cao, en die vergelijken met de dividenden op de aandelen, dan wordt opeens een hele nieuwe dimensie van solidariteit zichtbaar.