Rede tot de Intellectuelen: 46 jaar later (deel 1 van 2)

'Socialisme of de dood'. Cuba kan op basis van de verbeterde economische omstandigheden hernieuwd aandacht schenken aan de culturele vormgeving van de eigen socialistische Revolutie.

Eliades Acosta

Vandaag zesenveertig jaar geleden sprak Fidel in deze zelfde zaal zijn 'Rede tot de Intellectuelen' uit. Een maand voordien circuleerde in Havana 'Bulletin nummer 1' van het eerste nationale congres van de Cubaanse schrijvers en kunstenaars. Het was gewijd aan de (Turkse communistische, nvdr) dichter Nazim Hikmet die toen in ons land verbleef. Vooruitlopend op het inmiddels klassieke grondbeginsel 'Binnen de Revolutie alles... tegen de Revolutie niets' werd in dit 'Bulletin' het volledige 'Manifest van de Cubaanse intellectuelen' gepubliceerd.

Dit manifest vormde in feite de oproep tot het congres en het werd ondertekend door 92 schrijvers, 25 filmregisseurs, 52 muzikanten en dansers, 56 theatermakers, 32 architecten, en 71 beeldend kunstenaars. Het oprichtingsmanifest eindigde met de volgende woorden:

"Van het lot van de Revolutie hangt het lot van de Cubaanse cultuur af", gevolgd door "DE VERDEDIGING VAN DE REVOLUTIE BETEKENT DE VERDEDIGING VAN DE CULTUUR", in hoofdletters.

Sindsdien zijn er zesenveertig jaar verstreken. Gedurende deze jaren bewerkstelligde en aanschouwde de Cubaanse bevolking in haar stormachtige Revolutie de ontwikkelingen in het onderwijs, de wetenschappen en de cultuur die zich voltrokken op een manier waarop dat nog nooit gebeurd was in de geschiedenis van ons land, en nauwelijks elders in een vergelijkbaar tijdsbestek. De samenstelling van de genodigden op dit herdenkingsfeest ontslaat mij van de onmogelijke plicht al deze verworvenheden op te sommen, evenals - het is alleen maar redelijk om ook dit te noemen - de vergissingen, de dwaalwegen en de tegenslagen die wij tegenkwamen op weg naar de concretisering van onze utopie. Ik zal me ertoe beperken kameraad Alfredo Guevara te citeren. Tijdens het eerste werkoverleg van het op 25 mei van het verleden jaar opgerichte Cultuurpolitiek College van de Communistische Partij van Cuba stelde hij met voorbeeldige scherpzinnigheid kernachtig vast:

"De cultuurpolitiek (van het land) werd sinds Moncada al in hoofdlijnen uiteengezet en zij vormt de Revolutie zelf. Haar grootste tegenstander is de onwetendheid en haar einddoel is ons tot kennis (in de ruimste betekenis van het woord) te brengen. Het gaat daarbij niet om catechiseren maar om het handelen."

De Speciale Periode, een betreurenswaardige maar tegelijkertijd heroïsche fase, maakte het voor de staat, de partij en de bevolking weliswaar mogelijk om te volharden en het hoofd te bieden aan de uitdagingen en bedreigingen die voortkwamen uit het smadelijke einde van het socialisme in Oost-Europa en de Sovjet-Unie; de Speciale Periode bracht echter ook met zich mee dat de zeer belangrijke culturele vooruitgang die in de voorgaande jaren tot 1989 geboekt was bevroren en uitgesteld of zonder meer uit de weg geruimd werd.

Achttien jaar later moeten we de realiteit onder ogen zien, zoals revolutionairen dat voortdurend moeten doen, en daarbij in alle duidelijkheid zeggen dat een aantal negatieve gevolgen voor de nationale cultuur zich nog steeds voordoen. Nog steeds zijn de hevige schokken voelbaar die deze fase teweeggebracht heeft in de geesteshouding van onze natie, in de waarden en beweegredenen van de mensen, in de burgerzin van de bevolking, in het werken en de leiding van onze instellingen, in de eenheid van de intellectuelenbeweging en zelfs in het absoluut noodzakelijke evenwicht en de noodzakelijke duidelijkheid over de doelen en de in te zetten middelen van onze cultuurpolitiek.

Het is niet zo dat we geen vooruitgang geboekt hebben of dat we onze strijd tegen de ongewenste effecten van de crisis opgaven. Hiervoor hoeven we alleen maar te herinneren aan de veelbewogen nationale campagne om in weerwil van stroomonderbrekingen, tekorten en andere onzekerheden toch de 'Cuadernos Martianos' - de geschriften van Martí - te kunnen drukken; aan onze campagne om te waarschuwen voor het verlies van onze waarden en aan de organisatie van de herdenking van José Martí's heldendood, destijds honderd jaar geleden. Tijdens al deze activiteiten leverden de kameraden Cintio Vitier en Armando Hart samen met vele anderen schitterend werk af en daarmee symboliseerden zij de verzetsbereidheid en de overwinningsgeest van onze cultuur en onze bevolking. We hoeven ook alleen maar aan Fidel te denken, aan hoe hij leiding gaf aan het door leden van de Cubaanse schrijvers- en kunstenaarsbond (UNEAC) en de Cubaanse journalistenvereniging (UPEC) gestarte tegenoffensief. Met geniale eenvoud verklaarde hij op onweerlegbare wijze:

"Op de eerste plaats moeten wij de cultuur redden", of beter nog: "Zonder cultuur is geen vrijheid mogelijk."

Aan de hand van data en cijfers kan uitstekend aangetoond worden hoe de Revolutie en Fidel zich zorgen maakten om de diepe crisis en hoe zij die crisis bestreden. En ook hoe groot het bewustzijn was van de strategische betekenis van de problemen voor het overleven van de Revolutie zelf, evenals hun juiste onderkenning van de wereldsituatie en het bewustzijn dat de culturele oorlog van de imperialisten tegen de bevolkingen geïntensiveerd wordt. Vooral tegen onze bevolking, in het imperialistische streven om wereldwijd een neoliberaal eenheidsdenken op te leggen. Hun analyses en hun onvermoeibare engagement hebben, samen met het ontstaan van de zogenaamde 'strijd om de ideeën' en de talrijke programma's op het gebied van onderwijs en cultuur, vruchten afgeworpen, zodat op bepaalde gebieden het in 1989 bereikte niveau zelfs nog overstegen werd.

Alsof dit scenario op zichzelf nog niet complex genoeg is, of misschien ook juist daarom, hebben de tegenstanders van de Cubaanse Revolutie hun culturele oorlog, hun destabiliserende acties en hun subversieve activiteiten met een ongekende intensiteit opgevoerd waarbij ze gebruikmaken van de modernste technologieën. Voeg hierbij de heersende hegemonie van de ideeën en praktijken van het postmoderne kapitalisme die haar weerslag heeft op de revolutionaire beweging en de revolutionaire ideeën en tel daarbij op de talrijke perversiteiten en kwaadaardigheden die men in petto heeft voor een humanistische, bevrijdende en geëmancipeerde cultuur. Zodoende wordt duidelijk dat de problemen waarmee onze cultuurpolitiek te kampen heeft immens zijn, evenals de problemen waarmee zij zich in de toekomst zal moeten bezighouden.

Zoals iedereen weet hoeven we niet op het nulpunt te beginnen. We worden voorafgegaan door een prachtige en rijke revolutionaire cultuurtraditie. We moeten echter verantwoordelijk handelen en beseffen dat niet alleen de rest van de wereld de afgelopen twintig jaar radicaal veranderd is, maar ook onze eigen samenleving. Na de ineenstorting van het socialistische blok en na de Speciale Periode is Cuba hetzelfde gebleven, maar toch ook veranderd. Niets wat wij op het gebied van het onderwijs of de cultuur van plan zijn kan om deze duidelijke waarheid heen. De sfeer in onze straten, de verhoudingen binnen de families, het individuele en het collectieve voorstellingsvermogen, op alles heeft de voorafgaande periode haar stempel gedrukt. (wordt vervolgd)

Bron: Cubaanse ambassade in Duitsland, 23 juli 2007, Vertaling uit het Duits Frans Willems.