Keerpunt 79

FNV, onder leiding van Wim Kok, kiest voor sociaal partnerschap

Wil van der Klift

Het gonst in ons land van voorstellen om te komen tot een nieuw Sociaal Akkoord. De achterliggende gedachten die ten grondslag lagen aan het laatste akkoord (van Wassenaar) zijn versleten en hebben alleen geleid tot steeds meer en sneller inleveren. Van alle kanten komen nu voorstellen om de failliete boel op te lappen. De grote meerderheid van de bevolking wil na alle zuur en bitter nu wel eens zoet zien.

Alleen in sectoren waar het verzet tegen de neoliberale afbraakmaatregelen groot was, konden successen worden geboekt. Maar de afgelopen kwart eeuw werd vooral gekenmerkt door koopkrachtverlies, sociale afbraak en het loslaten van de klassenstrijd, de enige manier om (blijvende) successen te kunnen boeken. Het komende jaar zou wel eens Keerpunt 2009 kunnen worden.

Er moet - en zal ook - inderdaad een nieuw Sociaal Akkoord komen, maar dan een die de belangen van de werkenden en uitkeringsgerechtigden een centrale plek geeft. De meerderheid van de Nederlandse werkenden geeft het kabinet Balkenende IV een dikke onvoldoende en een steeds groter deel komt daadwerkelijk op voor hogere lonen en verbetering van de arbeidsvoorwaarden. Na het Museumplein en het 'Nee' tegen de Europese Grondwet maakt de 'Working Class' zich op voor de volgende grote slag. De plannen van de Lissabon-agenda van 2000, in alle verschijningsvormen, moeten van tafel. De groeiende financieel-economische crisis mag niet opnieuw ten koste gaan van de loon-en uitkeringsafhankelijken in dit land.

Een stukje recente vaderlandse geschiedenis

In 2002 deed Jan-Willem van den Braak een boekje open over de totstandkoming van het 'Akkoord van Wassenaar', de centrale afspraak over loonmatiging en werkgelegenheid tussen werknemersorganisaties en werkgeversorganisaties in 1982. Het akkoord markeert, volgens deze functionaris van VNO-NCW en voormalig bestuurslid van de Stichting van de Arbeid en lid van de SER (nu hoogste baas van het (lobby)kantoor van VNO-NCW in Brussel), een omwenteling in onze arbeidsverhoudingen en in ons economisch beleid. De nieuwe periode wordt gekenmerkt door sociaal partnerschap (het poldermodel) en de "erkenning dat economische groei in de bedrijven wordt gerealiseerd en het uithollen van rendementen daarom niet eindeloos kan doorgaan". De werkgeversvertegenwoordiger geeft zijn boekje daarom de titel mee van 'Keerpunt '82' [1].

Het echte keerpunt

Het echte keerpunt vindt echter in 1997 plaats als de FNV-top de klassenstrijd afzweert. Dat wordt duidelijk bij lezing van 'Wim Kok, 15 jaar vakbeweging' die de periode 1971 tot 1985 beschrijft [2]. Illustratief is de volgende passage uit dat boekwerkje:

"Eind augustus is er in de Rotterdamse haven voor de zoveelste keer door toedoen van de activiteiten van extreem-linkse splintergroepen een explosieve situatie ontstaan. Deze leidde tot verspreide, wilde stakingsacties, die hun hoogtepunt bereikten op vrijdag 7 september. Op die dag marcheerden verontwaardigde havenwerkers, onder aanvoering van het 'Actiecomité Rotterdamse Havens' van Flip Schults (CPN, nvdr), naar het Afrikaanderplein. Zij voelden zich verraden en vonden dat de Vervoersbond FNV, die drie dagen eerder een door hen afgewezen loonakkoord met de havenwerkgevers had afgesloten, niettemin de stakingskas moest openen. Deze uitbarsting, die herinneringen opriep aan de wilde havenstaking van september 1970, veroorzaakte dat najaar een diepe bestuurscrisis bij de Vervoersbond FNV, die zich nog jaren heeft voortgesleept. Wim Kok heeft, toen en later, heel wat van zijn stuurmanskunst moeten aanspreken om de verscheurde bond weer in veilige haven te loodsen.

Henne Pauli, die als voorlichter van Wim Kok in die tijd vaak met zijn baas op en neer is gereisd tussen Amsterdam en Rotterdam, bekent: "Die conflicten in de haven en de mars naar het Afrikaanderplein zijn, voor zover ik dat heb kunnen waarnemen, een keerpunt geworden voor de vakbeweging. Nooit kwam die vraag zo klemmend op ons af of wij een vakbeweging zijn voor de klassenstrijd of dat wij onze verantwoordelijkheid moeten nemen voor het oplossen van de crisis.

Wim en ik voelden dat onze taak lag bij het laatste. Daar hebben we gedurende veel autoritten over gepraat. Gezien de stemming, ook elders in het land, moest Wim in die tijd uiterst omzichtig opereren. Hardop denken was er niet bij, zelfs niet in de Federatieraad. Eén verkeerd woord kon immers de vlam in de pan doen slaan."

"Ook in andere bedrijfstakken lopen de spanningen op, wordt Kok in de Federatieraad te verstaan gegeven, als hij toch aandringt op matiging van de looneisen. Tegen deze achtergrond probeert Wim Kok, die op zijn beurt begrip van Van Veen vraagt in het centraal overleg over het arbeidsvoorwaardenbeleid voor 1980, zijn looneisen overeind te houden. Tegelijkertijd weet hij dat er ook bonden zijn, de Industriebond FNV voorop, die verlangen dat er afspraken worden gemaakt over werkgelegenheid. Die bonden zijn, onder strikte voorwaarden, bereid daartoe een deel van de loonruimte op te geven.

Van Veen en Kok vinden weer eens een bezweringsformule om de tegenstellingen in beide kampen te overbruggen. (...) Voor een deel van zijn club, weet Kok, is dit een aanvaardbaar compromis. Maar er zijn er die zich, opgezweept door de achterban, sterk willen maken voor een grotere loonsverhoging. Die vinden de eis van 2 procent veel te mager. Havenwerkers bij voorbeeld, (...) Van Veen, die eindelijk een centrale afspraak ziet schemeren waarbij de loonkostenstijging toch enigszins beperkt blijft, gaat erop in. Mooier nog, hij denkt een doorbraak te bereiken: er zijn immers vakbonden bereid te matigen. (...) Dit ontwerp-akkoord van 1 december 1979 is de geschiedenis ingegaan als het 'Bijna Akkoord'. Om het simpele feit dat dit centraal akkoord het net niet heeft gehaald."

Het akkoord van Wassenaar

Drie jaar later komt er dan wel een akkoord. In feite begint dan een lange periode van polderen met als basis de gezamenlijke zorg voor 'onze' economie. In de praktijk betekent dat loonmatiging op loonmatiging (waardoor het aandeel dat het kapitaal van de Nederlandse economische koek nam fors ten koste van de factor arbeid), flexibilisering van de arbeid, uitholling van de sociale wetgeving (afbraak verzorgingsstaat), afbraak van het niveau van de collectieve voorzieningen (m.n. ook privatisering openbare diensten). Kern van de hele periode vormde en vormt de opvatting dat de lonen laag moeten blijven om de economische groei niet in de weg te zitten. Zo meldde Rick v.d. Ploeg midden negentiger jaren dat alleen een nationaal georganiseerde vakbond (zoals de FNV), in staat is de loonsverhogingen beperkt te houden. Bij een discussie in het vakbondsmuseum over het boek van Coen Teulings, 'De plaats van de vakbeweging in de toekomst', stelde iemand voor de algemeenverbindend verklaring van cao's uit de wet te halen. De reactie van Lodewijk was kort: "Dat kun je wel willen, maar dat betekent dat wij meer leden moeten gaan werven en dat kan alleen maar met hogerelooneisen". Met andere woorden: de cao's worden gebruikt om de lonen laag te houden.

De vakbeweging leverde vanaf dat moment haar strijdbaarheid in en stelde ook geen politieke eisen meer. Vanaf het begin van de jaren tachtig verwordt de vakbeweging - enkele sectoren uitgezonderd - steeds meer tot een sociale ANWB voor de leden (individuele en collectieve belangenbehartiging, waarbij recent de nadruk zelfs komt te liggen op de individuele dienstverlening) met aan de toppen 'onderhandelaars' die het contact met de basis steeds meer gingen missen, voorzover ze het al ooit hadden. Contacten met Nederlandse en Europese werkgevers en overheden worden slechts onderhouden door enkele 'beroepsvrijgestelden' die geen rekenschap hoeven af te leggen aan de leden, alleen nog aan een enkele topbestuurder. Achterkamertjesgedoe, waartegen gelukkig steeds meer weerstand groeit binnen de vakbonden.

Vakbeweging: hoe zwakker, hoe beter

Zeer duidelijk wordt het verval door Lodewijk de Waal verwoord in een artikel - alweer 10 jaar geleden gepubliceerd - in het Financieele Dagblad (30 januari 1998) met de kop 'Een hoge organisatiegraad is niet goed'. 'Besef van onmacht is de essentie van het poldermodel'. Is hier een ondernemer aan het woord of een vakbondsbestuurder?

"Voor een gehoor van een dertigtal buitenlandse vakbondsbestuurders die de gast waren van de fusiebond FNV Bondgenoten zei De Waal op een forumdiscussie dat 'het essentieel is voor het poldermodel dat er een besef van onmacht is bij elk van de drie partijen: de vakbonden, de werkgevers en de overheid'.

De Waal reageerde met zijn waardering voor zwakke vakbonden op opmerkingen van de Belgische vakbondsbestuurder H. Jorissen van de ABVV Metaal. Die hield De Waal voor dat 'de goede resultaten van het Nederlandse poldermodel voortkomen uit de onmacht van de Nederlandse vakbeweging. Doordat de Nederlandse vakbeweging geen slagkracht heeft, kan de vakbeweging niet anders dan aan tafel zitten en praten'. Het consensusmodel is uit zwakte geboren, aldus Jorissen, die daar aan toevoegt dat 'het probleem bij ons in België is dat onze achterban veel te sterk is'. De FNV-voorzitter wil de Belgische analyse 'in essentie niet ontkennen'. In België is 51 procent van de werknemers lid van een vakbond en is de dekkingsgraad van de cao's 90 procent, waar de Nederlandse cao's een dekkingsgraad van 71 procent hebben. 'De Belgische bonden zijn zo sterk dat ze iedere verandering tegen kunnen houden,' erkent De Waal zonder jaloezie (vet door wvdk).

'Het is raar voor een vakbondsbestuurder om te zeggen', besefte De Waal in 1998, 'maar een organisatiegraad van bijvoorbeeld 60 procent zou niet goed zijn. Een zekere mate van onmacht hoort erbij. Dat neemt niet weg dat ik op zichzelf best de organisatiegraad in Nederland wat hoger zou willen zien. Maar ik zie een nieuw evenwicht in de relaties met werkgevers en overheid liever ontstaan bij een organisatiegraad van hooguit zo'n 35%. Een machtspositie die veel sterker is, zo sterk dat een vakbond alle veranderingen tegen zou kunnen houden, is niet goed.' Dat is 'een merkwaardige paradox', vat De Waal zijn eigen analyse samen.

De Waal was dus gelukkig omdat de Nederlandse vakbeweging zwak is en Jorissen jaloers omdat de Belgische vakbeweging te sterk zou zijn. De leden van de vakbeweging zijn dus gewaarschuwd. De top van de vakbeweging die bestaat uit zorgvuldig geselecteerde ingehuurde politieke onderhandelaars streeft geen sterke basis na. De top wil blijven 'polderen' tot het bittere einde, zoals op dit moment weer duidelijk wordt in het Voorjaarsoverleg.

Polderen tot je een ons weegt

De Waal: 'Het poldermodel is een win-win-systeem van wederzijds vertrouwen, waarin gezocht wordt naar oplossingen die voor alle betrokkenen voordeel bieden.' Het valse vertrouwen dat spreekt uit deze kijk op de - frauderende, zichzelf verrijkende - ondernemersklasse wordt dagelijks bestraft en de leden van de vakbeweging haken dan ook massaal af.

De vakcentrale FNV had volgens het artikel in 1998 gezamenlijk 1,2 miljoen leden, nu zijn dat er 1.446.000. Maar De Waal kan tevreden terugkijken op de afgelopen jaren. Het loslaten van de klassenstrijd ging ten koste van de organisatiegraad. De organisatiegraad was toen in Nederland 26 procent. In 2006 - volgens het CBS - nog maar 23 procent.

De enige weg die de werkende klasse in ons land kan gaan om succes te boeken is via strijd in de bedrijven (en andere plaatsen waar mensen loonafhankelijk werk verrichten) naar het Museumplein (of Malieveld, vanwege het mooie uitzicht op het VNO-NCW-kantoor), terug naar de bedrijven als opmaat naar een algemene politieke landelijke staking. Als deze route onderweg wordt afgebroken kunnen slechts marginale en tijdelijke successen worden geboekt.

Het theater rond het voorjaarsoverleg voorspelt weinig goeds. Kennelijk wordt er in de betrokken kringen, met het zicht op de aanzwellende stormen gedacht dat het veiliger is om nog maar even door te polderen. Het wordt de hoogste tijd voor een 'regimechange'. [1] "Keerpunt '82, enkele herinneringen aan het VNO en de crisistijd 1977-1982, Koninklijke Van Gorkum, 2002, ISBN 90 232 3883 4. [2] 'Wim Kok 15 jaar vakbeweging', verschenen bij Nypels&Tamboer, Stichting FNV Pers/Uitgeverij, 1985, ISBN 90 6287 996 9, blz. 92/93.