Gedicht: Wat belemmert ieder zicht



Henricus Azewijn

Wat belemmert ieder zicht

In hersencellen niet op een lange rij
wachten conclusies trappelend:
wie trekt in een gevangenis vrij
door het leven sappelend?

Van de hak op een beukentak
om springend af te dwingen
trekkend de eindjes strak
om chronisch een zwanenzang te zingen.

Het spoor volkomen bijster
sta je ontspoord dagelijks terecht
dwaal je af door het lied van een lijster
die voor zijn bessen vecht.

De boodschapper van alle zorgen
presenteert straks zijn gewicht
stelt wellicht uit tot morgen
wat belemmert ieder zicht

op een leven waarin hersencellen
je bestaansrecht in twijfel trekken
dagelijks te moeilijke vragen stellen
je, ten einde raad, gevangen laten verrekken.

Misschien kan een show genoeg weerzin
wekken om je leven te bewijzen
van ieder einde toch een begin
bij alle vragen die daardoor rijzen.

Of raak je pas uit de brand
gaat de fik er laaiend in:
door hersencellen is je leven aan de hand
verroert een gouden vis geen vin.