Socialisme en Darwinisme

2009 Darwinjaar

Op 12 februari 2009 was het 200 jaar geleden dat Charles Darwin (1809-1882) werd geboren en op 24 november is het 150 jaar geleden dat The Origin of Species werd gepubliceerd.

Italiaans schilderij uit omstreeks 1890 met portret van Charles Darwin (1809-1882) en titels van enige van zijn boeken. (Foto: WikiMedia)

(*) Eugenetica

is het streven om met behulp van wetenschappelijke kennis de menselijke soort te verbeteren. Wat in dit verband als goed en beter, of slecht en slechter, wordt gezien, heeft direct te maken met onze visies op de mens en het leven. Het is dus politiek en daardoor zeer gevaarlijk. Eugenetica is het streven naar de verbetering van de mensheid door middel van selectie. Het onjuiste uitgangspunt daarbij is dat alleen gezonde en in alle opzichten zo perfect mogelijke individuen zich zouden mogen voortplanten.

Daphne Liddle

Dit jaar herdenkt men wereldwijd dat 200 jaar geleden Charles Darwin werd geboren, een timide natuuronderzoeker die het wetenschappelijk establishment op zijn grondvesten deed schudden, omdat hij voor zichzelf en de wereld de bewijzen voor zijn wetenschappelijke waarnemingen niet kon ontkennen: hoe de soorten van de ene in de andere evolueren.

In 1831, na het behalen van zijn studie theologie, ondernam hij een reis van vijf jaar met het schip 'The Beagle'. Als natuuronderzoeker bestudeerde hij planten en dieren van alle plaatsen die dit schip aandeed. Op de Galapagos Eilanden in de Grote Oceaan viel hem op dat op de verschillende eilanden veel dieren leefden die veel op elkaar leken maar toch verschillende soorten waren. Hij ontdekte bijvoorbeeld dat de vinken op één van de eilanden korte, sterke snavels hadden, ideaal voor het kraken van zaden, terwijl de vinken op een ander eiland langere, dunnere snavels hadden, ideaal voor het uitgraven van insecten. Door natuurlijke selectie waren er 13 verschillende vinkensoorten ontstaan.

Hij kon niet anders dan concluderen dat ze een gemeenschappelijke voorouder hadden maar, geïsoleerd door de oceaan en doordat ze niet met elkaar konden paren, hadden zij zich ontwikkeld op een manier waardoor zij op elk eiland zo waren aangepast dat ze konden gebruikmaken van de beste voedselbronnen van dat eiland. Op die manier ontstonden verschillende ondersoorten.

Dit impliceerde dat alle soorten van planten en dieren afstammen van gezamenlijke voorouders, in oorsprong primitieve, eencellige organismen, en zich vervolgens verschillend ontwikkeld hebben, om te kunnen gedijen onder steeds veranderende condities en in uiteenlopende omgevingen.

Deze gevolgtrekking stond lijnrecht tegenover de teksten in de Bijbel, waarin in het boek Genesis wordt beweerd dat alles wat leeft is geschapen door God, exact zoals ze er vandaag de dag uitzien, en dat er zich sindsdien geen veranderingen in deze creatie hebben voorgedaan.

Darwin wist dat zijn bevindingen een enorme opschudding zouden teweegbrengen, daarom stelde hij de publicatie ervan twintig jaar uit. Hij publiceerde zijn 'The Origins of the Species' aanvankelijk niet, tot 1859, toen hij erachter kwam dat een andere wetenschapper, Alfred Russell Wallace, op het punt stond een zeer vergelijkbaar onderzoek te publiceren.

Eén van de eersten die Darwin feliciteerde met zijn publicatie was Karl Marx, die hem een exemplaar stuurde van 'Das Kapital'; Darwin is er naar verluidt nooit aan toegekomen om het te lezen. Marx wees erop dat Darwins verklaring van de evolutie van het leven in al zijn verscheidenheid, zonder tussenkomst van God, consistent was met zijn eigen verklaring van de evolutie van de menselijke maatschappij en dat de algemene theorie over de natuur samenviel met de algemene theorie over de samenleving.

Maar Marx en Engels waren het niet eens met alle conclusies en beweringen van Darwin. Zij waren het met name oneens met Darwins idee dat de evolutie een geleidelijk proces is. Zij gingen er juist vanuit dat het een dialectisch proces is: een lange, langzame opbouw tot er een plotselinge, snelle verandering plaatsvindt.

Darwin was ervan overtuigd dat voordat lange fossielen bewijs zouden leveren voor een lange, langzame periode van verandering van de ene soort naar de andere, er bewijs gevonden zou worden voor het bestaan van giraffen met een middelmatige neklengte, enzovoort.

Weliswaar komen dergelijke tussenliggende stadia van de evolutie langzamerhand aan het licht, maar deze zijn toch beduidend zeldzamer, omdat in evolutionaire termen de veranderingen dialectisch en 'snel' hebben plaatsgevonden (dan praten we in de meeste gevallen nog altijd over duizenden jaren). Daar waar de veranderingen zijn teweeggebracht door plotselinge veranderingen in de omgeving hebben ze zich voorgedaan binnen enkele generaties.

Het overzicht van geregistreerde fossielen toont dat er zes grote massale overgangen hebben plaatsgevonden: aan het begin en eind van de Cambrium periode (respectievelijk 600 miljoen en 500 miljoen jaar geleden), aan het eind van zowel het Devoon (345 miljoen jaar geleden), het Perm (225 miljoen jaar), het Trias (180 miljoen jaar) als het Krijt (63 miljoen jaar geleden).

In omstandigheden waarin een snelle verandering van de omgeving plaatsvindt worden vele soorten volledig weggevaagd. Van sommige soorten zullen slechts enkelen overleven, degenen die een genetische variatie hebben waardoor zij beter in staat zijn om zich te handhaven in de nieuwe omgeving. De overlevenden hebben alleen elkaar om zich voort te planten en op die manier wordt de cruciale genetische variatie - en andere variaties die minder relevant zijn in het kader van overleven - al snel een bepalende karakteristiek van de soort en binnen korte tijd zo overheersend dat een nieuwe soort is ontstaan.

De Russische marxist Plechanov [nvdr: 1856-1918] schreef: "Moderne evolutionisten introduceren een behoorlijke dosis conservatisme in hun leer. Ze willen bewijzen dat er geen plotselinge veranderingen of sprongen plaatsvinden, noch in de natuur noch in de menselijke geschiedenis. Dialectici aan de andere kant zijn zich er volledig van bewust dat in zowel de natuur als het menselijke gedachtegoed en de geschiedenis dergelijke sprongen onvermijdelijk zijn. Tegelijkertijd ontkennen ze niet dat hetzelfde ononderbroken proces aan het werk is in alle fases van verandering. Zij spannen zich echter in om de reeks van condities in kaart te brengen waaronder geleidelijke verandering noodzakelijkerwijs leidt tot een plotselinge verandering."

Verandering kan ook worden veroorzaakt door geografische isolatie, waarbij een kleine populatie is losgeraakt of gescheiden van de oorspronkelijke, grotere populatie. Dit type van de vorming van nieuwe soorten, genaamd 'trallopac', maakt het mogelijk dat een snelle evolutie plaatsvindt. Zodra een voorouderlijke soort is afgescheiden stopt de onderlinge kruising en worden de genetische veranderingen in beide groepen apart ontwikkeld. De genetische veranderingen kunnen zich binnen de kleinere populatie, in vergelijking met de grotere voorouderlijke populatie, echter veer sneller verspreiden.

Een dergelijke situatie kan ontstaan door natuurlijke selectie in reactie op klimaatveranderingen en geografische factoren. Als de twee populaties zich gescheiden verder ontwikkelen bereiken zij uiteindelijke een punt waarop er twee soorten zijn ontstaan. Kwantitatieve veranderingen hebben geleid tot een kwalitatieve verandering. Als deze soorten elkaar in de toekomst weer tegenkomen dan zijn ze genetisch zo verschillend dat zij niet in staat zijn zich succesvol met elkaar te vermenigvuldigen.

Engels schreef: "Het organische proces van ontwikkeling, zowel van het individu als van de soorten, door differentiatie (zich verschillend ontwikkelen) is de meest duidelijke test van rationele dialectiek." En: "Hoe verder fysiologie zich ontwikkelt, hoe belangrijker deze voortdurende, oneindige kleine veranderingen worden voor deze wetenschap, en in het verlengde daarvan: hoe belangrijker het wordt om ook rekening te houden met verschillen binnen een identiteit. Het oude abstracte standpunt over een formele identiteit, dat een organisch wezen behandeld moet worden als iets dat eenvoudig identiek is met zichzelf, als een constante, wordt achterhaald." Engels concludeert vervolgens: "Als de individuen die zich hebben aangepast overleven en zich ontwikkelen tot een nieuwe soort door een voortdurende toename van aanpassing, terwijl de andere meer stabiele individuen uitdunnen en tenslotte uitsterven en met hen de onvolmaakte tussenstadia, dan kan dit gebeuren en het gebeurt ook zonder 'Malthusianisme', en als dit laatste zich toch zou voordoen dan maakt dit geen verschil voor het proces, het kan het hoogstens versnellen."

Direct vanaf de eerste publicatie van 'The Origins of the Species' hebben kapitalistische theoretici geprobeerd het boek te gebruiken om de meedogenloze en zeer competitieve maatschappij die ze hebben gecreëerd te rechtvaardigen.

De volgelingen van Thomas Malthus beweerden, in 1789, dat in de "strijd van het leven" er altijd verliezers zullen zijn, er zullen altijd mensen zijn die arm zijn en de hongerdood sterven. Proberen dit recht te zetten door liefdadigheid of sociale zorg aan de armen te geven zal hen alleen maar aanmoedigen zich meer voort te planten. "De bevolking, indien niet belemmerd, neemt toe in geometrische hoeveelheden. Bestaansmiddelen nemen alleen maar toe in rekenkundige/aritmetische hoeveelheden." (Thomas Robert Malthus, 'The Principle of Population'.) Uiteindelijk, zo redeneert hij, zal dit leiden tot veel meer mensen die sterven van armoede en honger. Hij was geobsedeerd door de gevaren van bevolkingsgroei.

Dit paste goed bij Darwins idee dat natuurlijke selectie plaatsvindt door de overleving van de sterkste en, ook al is de natuur wreed, de soorten zouden niet in staat zijn zich verder te ontwikkelen als degenen met de inferieure genen 'kunstmatig' geholpen worden om te overleven en zo hun 'zwakheden' kunnen doorgeven aan toekomstige generaties.

Sindsdien hebben vele rechtse denkers geprobeerd dit punt te gebruiken om het klassensysteem te rechtvaardigen, met het argument dat de rijken en machtigen de top van de maatschappij hebben bereikt doordat zij genetisch superieur zijn - en niet doordat zij hebberiger en agressief zijn. Een aantal modernere rechtse theoretici beweert dat hebzucht en agressie positieve en progressieve, vooruitstrevende eigenschappen zijn.

De eugenetici(*), inclusief de nazi's, beweerden (beweren) dat het noodzakelijk is om kunstmatig in te grijpen als het gaat om het voorkomen dat 'inferieure' individuen zich voortplanten. Dat ingrijpen kan door gedwongen sterilisatie of door hen simpelweg te vermoorden. Deze opvatting werd zichtbaar toen de nazi's de logische conclusie ten uitvoer brachten in de gaskamers en de Holocaust. Maar zelfs nog daarna zijn een aantal regeringen in Scandinavië, de Verenigde Staten, Zwitserland en Australië tot enkele tientallen jaren geleden doorgegaan met het gedwongen steriliseren van jonge mensen die bestempeld werden als 'inferieur'. Dit gold ook voor mensen met leerproblemen, zigeuners, Australische Aborigines en andere etnische minderheidsgroepen.

Maar als Darwin iets heeft aangetoond dan is het juist dat in een onzekere en steeds veranderende omgeving elke soort de grootst mogelijke genenvoorraad nodig heeft (verspreid over verschillende leden van de soort, nvdr), voor de beste kans op overleving. De eugenetici, door te proberen de genenvoorraad te beperken, maken het moeilijker voor de mensheid om te overleven. Onze kracht ligt juist in onze diversiteit, elk individu brengt zijn eigen kracht mee in het collectief, terwijl het collectief steun geeft aan elk individu. (einde deel 1, volgende keer slot)

Bron: New Worker (NCPB), 27-2-2009, vertaling J.Bernaven.