Afwenteling van de crisis op de werkers in Nederland en de strijd ertegen

Bijdrage van de NCPN aan de vierpartijenconferentie op 25 en 26 april 2009.

De economie van Nederland

De Nederlandse economie kent een aantal sterke sectoren zoals dienstverlening, voedingsmiddelen- en bloemensector en de 'creative industry'.

De dienstverlening is evenwel het belangrijkst: 70 procent van de 'toegevoegde waarde' kwam in 2005 voort uit diensten (financiële en zakelijke diensten 27 procent, handel en horeca 14,5 procent, zorg en overige diensten 13 procent, overheid 12 procent, juridische en economische diensten 4 procent).

De financiële dienstverlening, zakelijke dienstverlening en communicatiediensten maakten in 2005 respectievelijk een omzet van 61 miljard, 83 miljard en 22 miljard euro in Nederland. In totaal dus een omzet van 166 miljard euro.

De omzet van de voedings- en genotmiddelenindustrie bedroeg in 2004 54,3 miljard euro. De agrofoodsector draagt 10 procent bij aan het bbp en bezorgt ongeveer 600.000 mensen een baan. Een vijfde van de Nederlandse export komt voor rekening van deze sector. Slechts 17 procent van de 'toegevoegde waarde' wordt gerealiseerd in 'productieve arbeid' (14 procent industrie, 3 procent delfstoffenwinning).

Internationale Handel

Nederland is een netto exporteur. De totale uitvoer van goederen, inclusief energie, bedroeg in 2006 318 miljard euro. De totale invoer van goederen, inclusief energie, bedroeg 285 miljard euro. Het handelssaldo voor de goederenhandel inclusief energie bedroeg in 2006 33,2 miljard euro.

De Nederlandse handel bestaat vooral uit machines en vervoermaterieel, chemische producten, minerale brandstoffen en landbouwproducten. De grootste invoerpost is olie uit Rusland. De invoer van computers uit China is een goede tweede.

Hoewel de handel met Azië toeneemt, wordt de meeste handel binnen Europa gedreven. Duitsland en België zijn de belangrijkste handelspartners. De totale uitvoer naar deze twee landen bedroeg in 2006 119 miljard euro. De totale invoer vanuit deze twee landen bedroeg in 2006 87 miljard euro. Ook de VS zijn een belangrijke handelspartner voor Nederland; in grootte het derde invoerland: in 2006 werd voor bijna 24 miljard euro uit de VS ingevoerd. Van de uitvoer naar niet EU-landen is de uitvoer naar de VS het meest omvangrijk met 16 miljard euro.

Naast de internationale goederenhandel is Nederland ook sterk in internationale dienstverlening. In 2006 bedroeg de uitvoer van dienstverlening 74 miljard euro, de invoer van dienstverlening 68 miljard euro. Net als bij de goederenhandel vindt de belangrijkste internationale dienstverlening binnen Europa plaats.

Een aanzienlijk deel van de internationale handel wordt verhandeld via de belangrijkste centra van de Nederlandse logistieke bedrijvigheid, de havens in Rotterdam en Amsterdam en de luchthaven Schiphol. De Rotterdamse haven scoorde in 2005 een recordoverslag van 369 miljoen ton. De internationale luchthaven Schiphol 'verwerkt' jaarlijks ongeveer 40 miljoen passagiers (Nederland heeft 16 miljoen inwoners). Nederland is dus zowel bij de internationale goederenhandel als bij de internationale dienstverlening een belangrijke mondiale speler.

Wederuitvoer

Een belangrijk deel van de uitvoer van goederen bestaat uit de zogenaamde wederuitvoer. Er is sprake van wederuitvoer als goederen worden ingevoerd in Nederland, eigendom worden van een Nederlander, en na een kleine bewerking Nederland weer verlaten. De wederuitvoer is de laatste jaren als gevolg van voortschrijdende globalisering en mondiale arbeidsverdeling zeer sterk gegroeid.

Wederuitvoer goederen (inclusief energie):

2003 98 miljard euro
2004111 miljard euro
2005122 miljard euro
2006140 miljard euro
Bron: CBS Statline

Vervlechting economieën

Nederland is niet alleen een handelsland, maar ook een belangrijk vestigingsland voor buitenlandse bedrijven: voor de ontwikkeling van productie, verkoop of distributie van hun producten of als basis voor de organisatie en aansturing van (delen van) hun bedrijfsprocessen (bijvoorbeeld hoofdkantoren). Deze buitenlandse bedrijven leveren nu al een grote bijdrage aan de Nederlandse economie. Eén op de tien werknemers in de marktsector werkt bij een buitenlands bedrijf.

Andersom is Nederland zelf een belangrijke investeerder in het buitenland. De meeste investeringen worden gedaan in industriële landen, maar het investeren in opkomende markten stijgt zienderogen.

  Nederlandse investeringen
in buitenland (2005)
Buitenlandse investeringen
in Nederland (2005)
VS€ 78.470.000€ 69.140.000
EU€ 326.819.000€ 229.404.000
België€ 46.156.000€ 35.806.000
Duitsland€ 41.235.000€ 44.526.000
VK€ 96.422.000€ 57.085.000
Totaal€ 533.984.000€ 379.012.000
Bron: OESO

Economische basis en klassenstrijd

De hierboven geschetste economische basis van Nederland bepaalt de samenstelling van de arbeidersklasse en tekent ook haar klassenbewustzijn. De Nederlandse arbeidersklasse is zich bewust van de internationale kansen maar ook kwetsbaarheid van de economie en haar positie. In Nederland heeft dat geleid tot een klassenstrijd tussen de werkers en kapitaalbezitters of hun vertegenwoordigers die is gereguleerd in onderhandelingen: het poldermodel. Door de crisis staan onderhandelingrondes in het kader van het poldermodel tussen vakbeweging en ondernemers uiteraard onder sterke druk. De onderhandelaars namens de werkende bevolking in Nederland, de vakbeweging, zal de eigen positie moeten versterken met machtsvorming. Door groeiende onrust onder de leden van de vakbeweging over de ontwikkeling van de crisis en de onderhandelingsresultaten van hun vertegenwoordigers in het poldermodel zal de klassenstrijd in Nederland uit de onderhandelingskamertjes breken en de straat opzoeken. De komende tijd zal leren hoe de onderhandelaars hun onderhandelingspositie weten te versterken met acties van de werkende bevolking. Uitgangspunt van de acties zal zijn dat de veroorzakers de crisis zullen betalen en niet de werkers.

De crisis in Nederland

Banken in problemen

De eerste openlijk in de burgerlijke pers toegegeven problemen van het kapitaal in Nederland waren het gebrek aan solvabiliteit van banken. VooralFortis/ABN-AMRO en ING gaven toe problemen te hebben. De Nederlandse regering kwam met miljarden over de brug om de banken te steunen. Premier Balkenende, minister Bos en president Wellink van De Nederlandsche Bank (DNB) kondigden op 4 oktober 2008 aan dat zij ABN Amro en Fortis Nederland geheel gingen nationaliseren.

Het vertrouwen in Fortis was diep weggezakt. Klanten bleven hun geld opnemen. Andere banken weigerden geld te lenen aan Fortis. Als een bank zo snel geld kwijt raakt moet de overheid wel ingrijpen om te voorkomen dat de bank omvalt. De 4 miljard die de overheid in Fortis pompte was snel op. De beurswaarde van Fortis als geheel daalde naar 12,7 miljard euro. Minder dan de 16,8 miljard euro die de Nederlandse overheid later in Fortis stopte. De nationalisatie van Fortis zal volgens de regering tot eind 2009 duren. Volgens de oorspronkelijke planning zou dan de integratie van ABN en Fortis zijn afgerond. Daarbij moeten de verzekeringstakken van beide bedrijven nog worden geïntegreerd. Volgens het kabinet is de crisis voorlopig nog niet voorbij, slaat die om in een economische recessie en zal de steun aan banken daarom langer kunnen duren.

Op de persconferentie van de KPL, DKP, PVDA en NCPN op 3 oktober in Luxemburg hebben deze partijen nationalisatie van banken geëist. Dat was niet bedoeld als reddingsoperatie voor de banken maar als stap in het ontmantelingsproces van het roekeloze en onmenselijke kapitalisme. Het is duidelijk dat de nationalisatie in Nederland niet die intentie had. De werkende bevolking zal echter kunnen eisen dat deze tijdeljke nationalisatie permanent wordt, een eerste stap uit de barbarij van het kapitalisme.

Volgens de top van de ING-bank (waarin de geprivatiseerde Postbank is opgenomen) is nationalisatie van deze bankverzekeraar niet aan de orde. Koersval van het aandeel ING tot een dieptepunt van onder de 3 euro op de AEX, gaf voedsel aan een aanstaande nationalisatie van de ING. Door de lage koers ligt de marktwaarde van ING nu rond de 7,5 miljard. Terwijl ING vorig jaar nog een marktwaarde noteerde van 50 miljard.

Groot verschil met Fortis is dat deze in de weken vóór de nationalisatie miljarden aan spaargeld verloor. Daarvan zou bij de internationaal opererende ING geen sprake zijn. ING zou sinds 1 januari er wekelijks zelfs een miljard euro aan spaargeld bijboeken. Alleen voor Nederland gaat het om een bedrag van 1,5 miljard euro sinds het begin van dit jaar.

In oktober 2008 kreeg ING een kapitaalinjectie van 10 miljard euro, en eind januari schoot de Nederlandse overheid ING nogmaals te hulp met een garantstelling voor problematische Amerikaanse hypotheekbeleggingen. Een extra injectie zou niet meer nodig zijn.

Klappen in de reële economie

Na problemen bij de banken loopt in Nederland de 'reële economie' ook forse klappen op. De Nederlandse economie komt dit jaar in de zwaarste crisis (depressie!) van de naoorlogse geschiedenis. De Europese Commissie (Economische en Monetaire Zaken) heeft de verwachtingen voor Nederland drastisch lager bijgesteld en voorziet voor dit jaar een krimp van de Nederlandse economie van 2 procent. De Nederlandse economie zal, volgens de Europese Commissie, zelfs méér krimpen dan het Europese gemiddelde. Een open economie als die van Nederland wordt hard geraakt. Sectoren die producten uitvoeren en toeleveranciers zoals de chemie, de metaalindustrie en de elektronicasector hebben het zwaar te verduren. Nederland is een handels- en distributieland, waardoor uiteindelijk de hele economie wordt geraakt.

Het Centraal Planbureau (CPB) voorspelt voor 2009 een krimp van 3,5 procent, 2010 wordt naar verwachting iets beter met 'maar' een krimp van 0,25 procent. De belangrijkste oorzaak van de economische teruggang is de inzakkende relevante wereldhandel. Dit jaar neemt deze naar verwachting af met een niet eerder vertoonde 9,75 procent. De werkloosheid loopt snel op tot 8,75 procent in 2010. Het overschot op de begroting zal omslaan in een fors tekort, oplopend tot 2,4 procent in 2010. In de macro-economische verkenningen ging het CPB in september 2008 nog uit van een groei van 1,25 procent in 2009. Het Planbureau benadrukt dat de cijfers niet zeker zijn en de neerwaartse bijstelling van 2 procent verder naar beneden zal moeten worden bijgesteld.

Uit cijfers van het CBS blijkt dat de Nederlandse economie sinds 1938 niet meer zo'n krimp heeft meegemaakt. De krimp gaat veel sneller dan in andere periodes van neergang, omdat alle grote handelsblokken - Amerika, Azië en Europa - door de crisis worden geraakt. Nederlands grootste handelspartner Duitsland stevent bijvoorbeeld dit jaar af op een economische krimp van 2,3 procent, de Britse economie zal dit jaar met 2,8 procent krimpen. Voor volgend jaar rekent het Centraal Planbureau op een tekort van 5,5 procent van het binnenlands product: ongeveer 33 miljard euro. Het financieringstekort loopt steeds sneller op. De staat moet steeds meer geld lenen. Dat moet natuurlijk wel worden terugbetaald aan de vermogenden die maar één wet kennen: zich zo snel mogelijk en zonder enig schuldgevoel verrijken.

Economische krimp leidt tot ontslaggolf

Het CBS maakte eind 2008 bekend dat de industriële productie in oktober met 2,5 procent is gekrompen, vergeleken met dezelfde maand van vorig jaar. Het is de vierde opeenvolgende maand dat de productie lager uitvalt. Bovendien gaat het om de sterkste krimp in meer dan vijf jaar en voor het eerst in vijftien jaar dat de productie in alle verschillende onderscheiden sectoren terugvalt. Drie maanden voorafgaande aan 20 november 2008 steeg het aantal werklozen volgens het CBS met 3.000. Dat zal nu aanzienlijk meer gaan worden. Een verdubbeling van 300.000 werklozen dit jaar tot 600.000 eind 2010 wordt verwacht.

De winkelverkopen lagen in oktober 2008 ongeveer 0,5 procent lager. De gevolgen van de crisis in de auto-industrie leidt in Nederland volgend jaar tot het schrappen in het personeelsbestand van de autohandel. Gedwongen ontslagen zijn daarbij niet uitgesloten. Eén op de drie dealers rekent erop in 2009 personeel gedwongen op straat te moeten zetten. Ontslagplannen bestaan er ook in de elektronicasector, de haven, de media, de bouw en vastgoed en de transportsector. Werktijdverkorting wordt toegepast in de staalsector en de chemie.

Transport

Het negatieve effect van de recessie op de vervoersvraag is veel sterker dan gedacht. Transport en Logistiek Nederland (TLN) luidt de noodklok, omdat massaontslagen in de sector worden verwacht. TLN en Koninklijk Vervoer Nederland praten over een pakket maatregelen om het ontslagleed voor chauffeurs te verzachten. Een van de voorstellen is om voor chauffeurs de toegang tot het prepensioen te versoepelen. Ook een mobiliteitspool van chauffeurs die worden ontslagen is een optie.

Er is sprake van een heuse ontslaggolf, werktijdverkortingen, verplicht (onbetaald) verlof en pogingen tot loonsverlagingen. Uiteraard zijn vooral de tijdelijke/uitzendkrachten als eerste het haasje.

Transportbedrijf Vos Logistics gaat voor 345 van de ruim 3000 werknemers ontslag aanvragen. Voor 145 Nederlandse werknemers is geen plaats meer en tijdelijke arbeidscontracten zullen niet worden verlengd. De meeste banen verdwijnen in Polen, Hongarije en Frankrijk. Bij enkele bedrijfsonderdelen is de omzet meer dan 30 procent gedaald ten opzichte van het tweede kwartaal.

Crisismaatregelen kabinet

Het kabinet heeft een pakket maatregelen gepresenteerd waarmee wordt gehoopt de gevolgen van de economische crisis zo goed mogelijk op te vangen. EÚn van de onderdelen van het pakket is liquiditeitsverruiming voor het bedrijfsleven, zoals btw-afdracht per kwartaal. De belangrijkste punten uit het pakket zijn:

Investeringen, in totaal 17,3 miljard euro in de rest van deze kabinetsperiode tot 2011, als volgt verdeeld:

Hervormingen en bezuinigingen:

De AOW-leeftijd gaat omhoog. Er wordt rekening gehouden met zware beroepen.

Op de zorg wil men 2,4 miljard euro bezuinigingen, waarvan de helft op de zorgtoeslag. Hogere belasting voor huizen boven 1 miljoen euro.

Sociaal akkoord

In onderhandelingrondes tussen vakbeweging, ondernemers en het kabinet is door de ondernemers en de regering gepoogd de gevolgen van de crisis af te wentelen op werkers. Dit heeft geresulteerd in een zogeheten Sociaal Akkoord, dat direct nadat het was geformuleerd door alle betrokken partijen in het eigen voordeel werd uitgelegd. De tegenstellingen spitsen zich toe op twee onderwerpen. De verhoging van de lonen en verlenging van het arbeidsleven door verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd.

Hierover worden verschillende uitspraken gedaan: in het crisispakket van het kabinet, in een afspraak tussen minister van sociale zaken Donner en de 'sociale partners' (vakbeweging en 'werkgevers') en in een verklaring van werkgevers en werknemers (de STAR-verklaring), waarin een pleidooi wordt gehouden voor een gelijke loonontwikkeling voor alle groepen in de samenleving.

In het besluit van het kabinet staat onverbloemd dat de AOW (pensioengerechtigde) leeftijd omhooggaat van 65 naar 67 jaar en dat de lonen in de publieke sector op de nullijn worden gebracht, waarbij evenwel nog lopende cao's gerespecteerd worden. In het besluit wordt letterlijk verwezen naar het akkoord met sociale partners, alsof zij hiermee hebben ingestemd.

In de brief van Donner, waarin hij de afspraken met sociale partners toelicht, staat over de verhoging van de AOW-leeftijd dat het kabinet de SER (Sociaal Economische Raad) in de gelegenheid zal stellen voor oktober 2009 een alternatief aan te reiken dat evenwel hetzelfde bedrag aan bezuiniging moet opleveren. Dit SER-advies zal zwaar worden meegewogen in het kabinetsbeleid. Over de loonontwikkeling staat in de brief, dat het kabinet kennisheeft genomen van de STAR-verklaring, maar tegelijk stelt het kabinet de loonontwikkeling voor de publieke sector op nul.

Het STAR-akkoord noemt geen nullijn, maar bepleit in alle cao-overleg dat beschikbare middelen bij voorkeur aan werkzekerheid en scholing besteed moeten worden en niet aan inkomensverbetering en dat loonrealisatie over de hele linie bescheiden moet zijn.

Met andere woorden, de onderhandelaars van de vakcentrales vinden het ineens aanvaardbaar dat de zwakste schouders, de eigen achterban, opdraait voor de kosten van de economische crisis.

Het geld halen waar het zit

In Nederland ontwikkelt zich een beweging, zowel in de vakbeweging als daarbuiten, om de kosten van de crisis niet af te wentelen op de werkers maar het geld te halen waar het zit.

Voor de bezuinigingen die het kabinet denkt binnen te halen met de AOW naar 67 jaar (4,2 miljard ) en de nullijn voor de publieke sector (3.2 miljard) bestaan alternatieven die de rekening neerleggen bij degenen met de sterkste schouders en bij hen die de crisis veroorzaakt hebben. Onder meer:

Voorts kan geld worden bespaard door minder militaire uitgaven:

Hiermee wordt de rekening voor de crisis neergelegd bij de rijken, de mensen met de sterkste schouders en met de grote vermogens en de exorbitante salarissen.