Falend onderwijs

Een reactie op een kritische email

Ron Verhoef

Wie is er verantwoordelijk voor het falend onderwijs? Dat is de belangrijkste vraag die gesteld werd in een reactie naar aanleiding van mijn artikel in Manifest nummer 4 over de brief die de VNO/NCW en de MKB-Nederland stuurden aan de Tweede Kamer. De vraag roept eigenlijk ook weer nieuwe vragen op zoals: wie is er verantwoordelijk voor het onderwijs in het algemeen? En: hoe falend is het onderwijs eigenlijk?

Laten we met dat laatste maar eens beginnen. Dat de kwaliteit van het onderwijs achteruitgaat, wordt standaard aangenomen, zonder al teveel cijfermatige onderbouwing trouwens. De jaarlijkse prestatietoetsen die de VN over de hele wereld al sinds de jaren '50 houden tonen namelijk, anders dan de meesten van ons zouden denken, geen achteruitgang aan van kennis en vaardigheden bij jongeren. Niettemin ervaren ook lesgevenden steeds weer dat leerlingen minder weten. Dit verschil in uitkomst zit hem waarschijnlijk in het feit dat de VN-toetsen jaarlijks worden aangepast. De toets hangt af van wat als maatschappelijk relevante kennis wordt gezien. Leraren daarentegen vinden vaak alle kennis maatschappelijk relevant, al dan niet terecht.

Een ander probleem is ons gebrek aan vermogen terug te denken aan hoe wij zelf waren toen we net begonnen. Wie de klachten over jongeren over de eeuwen heen leest komt tot de merkwaardige conclusie dat die eigenlijk altijd gelijk zijn geweest. Werkgevers klaagden in de jaren zestig steen en been dat niet afgestudeerden helemaal niets konden. En gelijk hadden ze. Maar mag je van een jongere die net van school komt wel verwachten dat hij zo aan de slag kan? Konden wij dat zelf wel? Ik durf die vraag wel te beantwoorden met 'nee'. Mijn eerste baan kreeg ik bij een plaatselijk televisiestation waar ik wat mocht doen voor de eindmontage. Het zittende personeel moet gek van mij zijn geworden, want ik wist van alles een klein beetje maar niet voldoende om zo maar even aan de slag te kunnen gaan. Ook in mijn eerste baan in het onderwijs was ik aan het begin nog zo groen als gras. Alle stages ten spijt moest ik nog veel leren. En voor wie was dat niet zo? De jongeren zijn dus in ieder geval niet de schuld van het falend onderwijs. Zij zijn niet dommer of slimmer dan de jongeren van 50 jaar geleden, wel hebben ze minder bagage meegekregen.

Is het onderwijs dan zelf de schuld? Zoals uit eerdere artikelen in Manifest mag blijken is dat gedeeltelijk zeker het geval. Er wordt in het onderwijs enorm veel geld gestoken in het werven van leerlingen en weinig geld in het daadwerkelijk lesgeven. Daarop wordt door onderwijsinstellingen al jaren bezuinigd en met de intocht van managers in het onderwijs werd het er niet beter op. Het onderwijs moet dus zeker naar zichzelf kijken.

Mijn artikel was een reactie op wat het bedrijfsleven aan de Tweede Kamer vroeg. De focus lag daarom op het bedrijfsleven. In de brief werd mijn stelling genuanceerd en werd op een reeks positieve aspecten van het bedrijfsleven gewezen. Maar hoe zit het met de verantwoordelijkheden? Bepaalt het bedrijfsleven wat er gebeurt of doet het onderwijs dat zelf? Voor ik dieper op die vraag inga, moet er eerst een onderscheid gemaakt worden in het onderwijs zelf. Voor VMBO, HAVO en VWO geldt namelijk dat zij onder de verantwoordelijkheid vallen van het ministerie van Onderwijs. Het is het ministerie dat bepaalt, in overleg met de scholen. Mijn artikel had betrekking op het MBO en daar zit het allemaal veel ingewikkelder in elkaar. Zovallen MBO-scholen zelf onder het ministerie van Economische Zaken, maar de leraren en leerlingen weer onder het ministerie van Onderwijs. De lesinhoud en de manier van lesgeven worden in eerste instantie bepaald door de COLO, een samenwerkingsverband van het bedrijfsleven en het ministerie van Economische Zaken. Het onderwijs zelf is dus de grootste afwezige.

Hét bedrijfsleven bestaat eigenlijk niet, want het gaat om een heel divers terrein. Ik ben zelf stagedocent bij 65 verschillende bedrijven van groot tot klein en van hightech tot de bouw. De verschillen zijn enorm. Zo besteden veel hightechbedrijven veel geld aan het opleiden van stagiairs. Ze zien het vaak als hun plicht de stagiair goed op te leiden omdat een school dat nu eenmaal niet voor elke branche heel gedetailleerd kan doen. Hightechbedrijven zijn echter vaak bijzonder. Veel ervan zijn uit hobbyisme begonnen en worden vaak nog gerund door een meewerkend directeur. Van de 65 bedrijven waar ik mee te maken heb zijn dit er exact negen. De overige bedrijven (56 dus) worden gerund door niet meewerkende directeuren. Juist in die bedrijven lijkt de kloof tussen werkvloer en management enorm. De werkvloer is vaak wel heel coulant naar stagiairs die nog van alles moeten leren, het management daarentegen niet.

Voor het management, zeker in de bouw, moet een stagiair gewoon productie draaien. Geen edel doel voor het opleiden van jonge mensen. Zelfs de VNO/NCW en de MKB-Nederland constateren dit in een vervolgbrief waarin zij erkennen dat veel bedrijven te weinig doen om stagiairs goed te begeleiden. Mijn opmerking dat het bedrijfsleven niets doet om bij te dragen aan het onderwijs dat het zelf wil, is dus niet een opmerking van een idioot uit het onderwijs die geen kaas gegeten heeft van het bedrijfsleven, maar ook van het bedrijfsleven zelf.

Het nieuwe onderwijs

De briefschrijver ging ook in op de schadelijkheid van de experimenten in het onderwijs. Maar was 'het nieuwe onderwijs' een idee van het onderwijs zelf? Nee, absoluut niet. Leraren hebben zich juist met hand en tand ertegen verzet. En uit onderzoek onder MBO-leraren blijkt ook dat het overgrote deel ertegen is. Om deze reden is de vernieuwing al weer goeddeels teruggedraaid. Zo is klassikaal lesgeven geen vies woord meer en datzelfde geldt ook voor kennis. Hoe kon het dat de waanzin van het nieuwe leren dan toch zijn intrede leek te doen? Het antwoord is eenvoudig. De invoering van het CGO, zoals dat nieuwe onderwijs heette, werd beklonken door onderwijsmanagers en managers uit het bedrijfsleven die volkomen losstonden van de werkvloer. Met name leraren en kleine bedrijven verzetten zich tegen de vernieuwing, aanvankelijk tevergeefs. Als we ons afvragen wie verantwoordelijk is voor het falend onderwijs, dan is het antwoord dat er hier sprake is van gedeelde verantwoordelijkheid.

Het idee dat er veel leraren zijn die niets te bieden hebben, of niet meer van deze tijd zijn, blijkt niet uit de praktijk. De meeste collega's ken ik als gedreven mensen die een ideaal hebben, namelijk het opleiden van jongeren opdat die later een goed bestaan kunnen opbouwen. Veel van mijn collega's zouden in het bedrijfsleven evengoed kunnen functioneren, maar het is de passie voor de jongeren die hen in het onderwijs houdt, ook al zijn er ook misstanden. Zijinstromers die vanuit het bedrijfsleven het onderwijs inkomen moeten de illusie dat zij het onderwijs wel even zullen rechtzetten dan ook vaak al snel laten varen. Het onderwijs is geen bedrijfsleven (beide sectoren functioneren overigens wel binnen dezelfde kapitalistische verhoudingen met alle negatieve gevolgen van dien. Progressieve leerkrachten en mensen werkzaam in de bedrijven zouden elkaar zoveel mogelijk moeten steunen bij het vinden van werkelijk sociale oplossingen, juist nu de crisis hard toeslaat, nvdr) en laten we blij zijn dat er nog altijd mensen zijn die met hart voor jongeren zich inzetten om hen het beste uit zichzelf te laten halen. Het hebben van idealen en het inzetten voor je medemens lijken vaak niet meer van deze tijd, maar zijn onmisbaar voor educatieve en sociale taken.