Nieuwe aanval bedrijfsleven op onderwijs

Ron Verhoef

Opnieuw ging er op 28 september 2009 een brief van de VNO-NCW naar de Tweede Kamer. De brief betreft de Kenniscentra Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven (KBB) en werd vergezeld van de laatste beleidsvisie van VNO-NCW en MKB-Nederland op het beroepsonderwijs. De KBB zijn de organisaties die toezien op de structuur van de opleidingen en dus in wezen bepalen hoe opleidingen eruit zien. Hoewel de visie op zich niets nieuws brengt, is het weinige nieuwe dat wel genoemd wordt van enorm belang.

Uiteraard is er de eeuwige klaagzang van de werkgevers dat het onderwijs niet aansluit op het bedrijfsleven. Dit is niets nieuws en zal ook nooit veranderen aangezien het onderwijs per definitie breder van opzet is dan het bedrijfsleven. Nieuw is dat nu vooral de KBB de gebeten hond zijn. Zij zouden niet vraaggestuurd werken en zo niet tegemoetkomen aan de wensen van de klant (opmerkelijk genoeg is de klant voor de werkgevers dus niet de leerling, maar het bedrijfsleven), en dat is merkwaardig.

Juist bij de KBB staat het bedrijfsleven altijd centraal. Hier werd bedacht dat MBO-leerlingen eigenlijk helemaal niet meer op school zouden moeten zitten, of althans zo min mogelijk. In de visiestukken van de diverse kenniscentra staat te lezen dat wat hen betreft de opleiding voor 60 procent uit stage zou moeten bestaan. Daarnaast zou niet langer de leraar mogen examineren, maar iemand uit het betreffende bedrijfsleven. Wat weet een vakdocent nu van zijn eigen vak? Niets, als we de KBB en het VNO-NCW mogen geloven. Je vraagt je af waarom ze dan nog wel 40 procent aan die vakdocenten toevertrouwen.

De liefde tussen de KBB en de werkgevers lijkt nu echter bekoeld. Dat is misschien wel het gevolg van de grote wijzigingen die de kenniscentra in de opleidingen hebben gemaakt. Waar jarenlang de nadruk lag op Competentie Gericht Onderwijs (GCO) in de vorm van geen kennis aanbrengen, maar alleen vaardigheden, is dat nu verdwenen. De lesvorm waarbij klassikaal lesgeven verboden was blijkt namelijk totaal te zijn geflopt, al geven werkgevers dit liever niet toe. Hoewel het onderwijs nog steeds CGO wordt genoemd, gaan in de praktijk steeds meer scholen weer terug naar het oude lesgeven. Dat wil zeggen aanbieden van veel basiskennis en daarna pas werken aan de vaardigheden. En dat is de werkgevers een doorn in het oog.

Opeens wordt er van leerlingen weer verwacht dat ze een zekere mate van algemene kennis hebben, dat ze in staat zijn fatsoenlijk te kunnen schrijven en fatsoenlijk te kunnen lezen. Daarbij ligt de nadruk niet meer uitsluitend op de vaktaal, maar ook op taal in het algemeen. Daarmee komt het onderwijs tegemoet aan de klachten die veel ouders en leerlingen hadden, namelijk dat leerlingen werden opgeleid tot idiot-savant (ofwel iemand die van één onderwerp enorm veel weet en van de rest niets). Natuurlijk vinden ouders en leerlingen hun latere beroep belangrijk, maar er is meer in het leven dan dat.

Op mijn eigen school hebben we dit jaar voor het eerst na vele jaren weer een excursie naar Londen georganiseerd. Niet het beroep maar de algemene kennis stond daarbij centraal en wat blijkt: ouders en leerlingen spraken vol lof dat er nu ook eens aandacht werd besteed aan algemene ontwikkeling. Het bedrijfsleven daarentegen vond het maar niets. De leerlingen moesten door de excursie een week eerder terugkomen uit stage en dat van een algemene studiereis. Het was een schande.

Nu de KBB in de kwalificatie-eisen weer meer belang bij de school leggen, wordt de band met het bedrijfsleven verstoord. De KBB moeten weer naar het bedrijfsleven luisteren, meent VNO-NCW. Zij zijn immers de klant en het opleiden van stagiairs kost ze handen vol geld. En dus moet er uit publieke middelen meer geld beschikbaar komen voor het bedrijfsleven. Hoewel het bedrijfsleven al subsidies krijgt voor het aannemen van stagiairs, willen de bedrijven nu een nog grotere pot met geld. Is daar iets mis mee?

Laten we vooropstellen dat een stagiair inderdaad geld kost. Maar het zou het bedrijfsleven nog veel meer geld kosten als stages werden afgeschaft en ze nieuwe werknemers vanaf het begin moesten inwerken, maar dit terzijde. Toch kun je je afvragen of nog meer geld wel goed terechtkomt. Als de werkgevers het eens zouden zijn met strengere eisen voor erkende leerbedrijven misschien wel. Probleem blijft echter dat veel leerbedrijven stagiairs blijven gebruiken als goedkope arbeidskrachten. Daarnaast is een andere vraag van belang. Om te kunnen groeien zijn er voortdurend investeringen nodig. Waarom dan geen investering in het onderwijs? Als dat onderwijs zo belangrijk is als de VNO-NCW aangeeft, waarom gaat er dan geen geld van het bedrijfsleven naar dat onderwijs, maar pleiten de werkgevers ervoor geld aan het onderwijs te onttrekken om meer subsidies beschikbaar te stellen voor de bedrijven?

Tot dusverre deed de VNO-NCW nog nooit zo'n openlijke aanval op de budgetten van het onderwijs. Juist dat is dus het nieuwe aan deze visie. De rekening van het onderwijs wordt volledig bij de maatschappij neergelegd en dat zou nog niet zo erg zijn (nee, logisch zelfs) als die maatschappij dan ook eisen mag stellen aan datzelfde onderwijs. Zover gaan de werkgevers nog niet. Degene die betaalt bepaalt, wat de werkgevers betreft niet. Voor scholen blijft het dus zaak zich hard te maken voor een stevige algemene vorming naast alle beroepsgerichte vakken, die natuurlijk ook enorm belangrijk zijn.