Over de actuele financiële en economische crisis (deel 2)

Lucas Zeise (*)

Is dit dé crisis van het kapitalisme? Daar ziet het niet naar uit. Daarvoor ontbreken de actieve antikapitalistische krachten. Stellen we dan dat het slechts om één crisis van het kapitalisme gaat? Slechts één van zijn talloze crisissen? Dat nou ook weer niet. We hebben niet alleen met één van de steeds terugkerende cyclische crisissen te maken, het op en neer golven van de conjunctuur, de toe- en afname van het industriële reserveleger (dus de doodnormale werkloosheid), maar ook met een stelselmatige (structurele) crisis van het kapitalisme.

Anders uitgedrukt: het tot aan de uitbraak van de crisis gebruikelijke groei- en accumulatiemodel kan niet langer doorgevoerd worden, het kan - zo ziet het ernaar uit - bij het oud papier worden gezet.

Het object van de actuele financiële crisis is, kort gezegd, de economie van de VS. Er werd gespeculeerd met hypoteekkredieten van de doorsnee Amerikaan. De huishoudens in de VS, waarvan de inkomens uit loon net zo stagneerden als die van hun collega's uit andere landen, financierden een groeiend deel van hun consumptie-uitgaven met een oplopende schuld. Dankzij de daardoor hogere koopkrachtige vraag was de groei in de VS steeds hoger dan die in Europa of zelfs in Japan.

Omdat de huishoudens in de economie van de VS een gewicht hebben van 70 procent en de VS-economie met ongeveer 30 procent van het mondiale sociale product op haar beurt nog steeds veruit de grootste economie van de wereld is, was de zuigkracht op de wereldeconomie van deze door schuld opgeblazen koopkracht enorm. Het opwaarts strevende China, met zijn op een explosieve groei georiënteerde exportindustrie van consumptiegoederen, richtte zich daar helemaal op. Andere exportlanden zoals Japan en Duitsland leverden vooral de investeringsgoederen in de gehele wereld, maar waren indirect net zo afhankelijk van de steeds stijgende vraag naar consumptiegoederen in de VS. Kort samengevat heeft de speculatie de schulden van de VS mogelijk gemaakt en daardoor de tendens tot economische stagnatie tegengewerkt die ontstaat uit de onderconsumptie van de brede massa's in de door groeiende ongelijkheid gekenmerkte maatschappijen.

Toen de financiële crisis uitbrak hield ook het internationale kapitaal ermee op de consumptie van de VS-huishoudens te financieren en stopte de groei. Door de teruglopende vraag raakte de economie van de VS eind 2007 in een recessie. Het duurde ongeveer negen maanden voordat de verzwakkende vraag ook uitwerking had op de orders van de Duitse exporteconomie. Maar het was onvermijdelijk. Tenslotte hadden de VS (en enkele andere landen zoals Groot-Brittannië) met hun importvraag de wereldconjunctuur draaiende gehouden. De nu ontstane mondiale economische crisis is een typische onderconsumptiecrisis, waar het ontbreekt aan effectieve vraag. De van loon afhankelijke consumenten kopen niet omdat het hun aan geld ontbreekt. De ondernemers investeren niet, omdat de afzetkansen miniem zijn. De banken geven geen kredieten, omdat ze vanwege minieme conjunctuurverwachtingen bang zijn dat ze het geld niet terugkrijgen en omdat ze vanwege hun eerdere speculaties nog meer gaten in hun balansen verwachten.

Klassieke liquiditeitsvalstrik

Dat is de klassieke situatie, waarin de speculanten en investeerders naar contanten zoeken, waar de voordien meer dan rijkelijk aangeboden kredieten niet meer worden verstrekt en al helemaal niet meer worden opgenomen. Datis de situatie, die John Maynard Keynes als 'liquiditeitsvalstrik' heeft beschreven. Een valstrik is het ook omdat de geldbank(en) de rente zo laag kunnen houden als ze maar willen. Maar als de eindvraag ontbreekt, helpt ook dat niet meer. Daarom is het ook de klassieke situatie waarin de kapitalistische staat moet ingrijpen. Alleen hij kan anders dan de ondernemingen en de particuliere huishoudens optreden. Hij kan midden in de crisis als de vooruitzichten voor het zakendoen duister zijn, geld uitgeven, investeringen doen, de vraag aanzwengelen en zich daartoe in de schulden steken.

Omdat we met een economische wereldcrisis te maken hebben waardoor de mondiale vraag inzakt, zal het ook noodzakelijk zijn dat niet één land alleen, maar een hele reeks van landen zulke conjuncturele programma's ten uitvoer brengt. In dat opzicht zou het verstandig zijn als landen als de VS en Groot-Brittannië, die al tijdens de boom met stijgende schulden de vraag hebben aangewakkerd en opgestookt, zich nu terughoudender zouden opstellen. Anderen zoals Japan, China en Duitsland, wier economisch beleid erop was gericht hun exporteconomie te versterken en hun binnenlandse markt door een restrictief monetair, sociaal en fiscaal beleid klein en schraal te houden, zouden daarentegen uitbreiding van de staatsschulden en verhoging van de effectieve koopkrachtvraag moeten toelaten. Ze kunnen daarmee hun exportoverschotten verminderen of anders gezegd op de wereldmarkt bij uitzondering eens de vraagzijde stimuleren.

Japan, Duitsland en China zijn na de VS de grootste economieën ter wereld. Alledrie landen hebben reusachtige exportoverschotten. De in deze landen opgedreven winsten waren de feitelijke aandrijving van de financiële boom. Een draai van het economisch beleid in deze drie landen naar versterking van de binnenlandse markt zou zeer waarschijnlijk de tot nu toe voorspelde recessie in de wereld afzwakken en inkorten.

'Het zou verstandig zijn', stond er twee alinea's eerder een beetje naief. Feitelijk gebeurt er jammer genoeg bijna precies het tegenovergestelde van de geschetste werkverdeling. Alleen China heeft met de aankondiging van een reusachtig conjunctureel programma van meer dan 500 miljard dollar laten zien dat het van plan is de draai te maken van het eenzijdig inzetten op de exportindustrie naar de versterking van zijn eigen binnenlandse markt. Het zijn echter juist de VS en Groot-Brittannië die proberen de conjunctuur met overheidsmiddelen via de vraagzijde weer aan de gang te krijgen. Het is te begrijpen dat juist in deze twee landen de regeringen proberen om de vraag met alle middelen weer op te krikken. Want de financiële crisis is in deze landen direct te voelen door de beperking van de consumptie. Bovendien dringt het industrie- en handelskapitaal, dat is gericht op de eigen binnenlandse markt als afzetgebied, eropaan dat de oude tijden weer met alle middelen worden hersteld.

Juist het tegendeel gebeurt in Duitsland. Hier was tot de toepassing van het veiligheidscherm voor de banken ieder economisch handelen van de overheid taboe. (...)

Afkeer van staatsschulden

Tot ver in het linkse en het marxistische kamp bestaat er een fundamentele afkeer van keynesiaanse crisisbestrijding door de verhoging van de staatsschuld. Ze nemen aanstoot aan het feit dat én de hogere staatsschuld én de door overheidsuitgaven teweeggebrachte hogere vraag op de goederenmarkt op de eerste plaats ertoe dient de stagnerende winstmakerij weer op gang te brengen. Dat de staatsschuld een belangrijke bron is van de winst in de financiële sector wordt als bijzonder schandalig beschouwd. Deze stellingis echter net zo triviaal als de uitspraak dat banken over het algemeen met het geld van zowel de andere kapitalisten als de loonsafhankelijken, en zowel met hun tegoeden alsmede hun schulden, winst maken. Prijzenswaardig klinkt de eis: de conjuncturele programma's van de overheid alleen zover doorvoeren als er tegelijkertijd geld door hogere belasting van inkomens en vermogen van de echte rijken binnenkomt, maar dat betekent dat je de bestrijding van de crisis opgeeft. Tijdens de crisis krimpen zowel het vermogen als de inkomens uit deze vermogens. Dat is tenslotte de kern van dit soort crisissen. Nog afgezien van het feit dat door wetgeving en uitvoering zelfs radicaal geformuleerde hervormingen van de inkomens- en vermogensbelasting pas op z'n vroegst na twee jaar een noemenswaardige plus in de staatskas opleveren. (wordt vervolgd)

(*) Inleiding gehouden voor het vierlandenoverleg op 25 en 26 april 2009 in Peer/België. Vertaling Marcel de Jong/Wil van der Klift.