Over de actuele financiële en economische crisis (deel 3/slot)

Lucas Zeise (*)

Is dit dé crisis van het kapitalisme? Daar ziet het niet naar uit. Daarvoor ontbreken de actieve antikapitalistische krachten. Kunnen we dan zeggen dat het slechts om één van de crisissen van het kapitalisme gaat. Slechts één van zijn talloze crisissen? Dat nou ook weer niet. We hebben niet alleen met één van de steeds terugkerende cyclische crisissen te maken, het op en neer golven van de conjunctuur, de toe- en afname van het industriële reserveleger (dus de doodnormale werkloosheid), maar ook met een stelselmatige (structurele) crisis van het kapitalisme.

Anders uitgedrukt: het tot aan de uitbraak van de crisis gebruikelijke groei- en accumulatiemodel kan niet langer doorgevoerd worden, het kan - zo ziet het ernaar uit - bij het oud papier worden gezet.

Het ziet er weliswaar weinig (klassen)strijdbaar uit als links en/of de vakbeweging hun best doen het kapitalisme weer op gang te krijgen. Maar juist daarom gaat het. Het doel is te verhinderen dat de actuele overproductie- en onderconsumptiecrisis van een zware recessie een diepe en lang aanhoudende depressie wordt. Men moet zich er echter ook niet over verbazen dat in naam van het (keynesiaanse) conjuncturele aanzwengelen van de economie door de huidige regeringen zal worden gekozen voor het doorvoeren van belastingverlagingen voor de rijken en allerhande subsidies voor machtige concerns. Er zijn nou eenmaal ook slecht werkende conjuncturele programma's.

Maar dat maakt de algemene eis voor een versterking van de vraag door de overheid nog steeds niet tot een verkeerde eis. Verstandig zijn over het algemeen eisen en maatregelen die het reële inkomen versterken van de loonafhankelijken en de uitkeringsgerechtigden. In dit opzicht werken hogere ouderdoms- en andere sociale uitkeringen (In Duitsland: ontvangers van Hartz-IV-uitkeringen), hogere cao-eisen in de publieke sector, maar ook verlaging van de btw of de uitgifte van consumptiebonnen. Deze maatregelen hebben op korte termijn een positieve uitwerking op de consumptievraag en hebben bovendien een gunstige uitwerking op de bestrijding van het fundamentele euvel, de schrijnende ongelijkheid van de inkomens. Zinvol, zelfs dringend noodzakelijk zijn bovendien investeringen van de overheid in infrastructuur, sociale- en onderwijsvoorzieningen. Ook deze acties behoren tot de klassieke maatregelen die, indirect middels publieke bestedingen of het aannemen van meer overheidspersoneel, de effectieve vraag kunnen ondersteunen.

Controle over de financiële sector

Een positief aspect van de crisis is dat de financiële sector begonnen is te krimpen. Rond 2 biljoen dollar (1,4 biljoen euro) van bij banken en vermogensbeheerders opgehoopt kapitaal is volgens verschillende berekeningen al vernietigd. Een onbekend aantal hedgefondsen en private-equityfondsen hebben hun zaakjes beëindigd en het vergaarde geld teruggegeven aan hun rijke clièntele. Dit is heel waarschijnlijk maar het begin van een langer aanhoudend krimpproces.

De enorme hoeveelheden geld die de regeringen en de centrale banken in het bankenstelsel pompen werken dit proces tegen. De bedoeling is, zo verklaren ze zelf, de banken te behoeden voor insolvabiliteit, faillissement, en ze bovendien in staat te stellen kredieten uit te geven. De redding van belangrijkste relevante banken is een verstandig doel van de politiek. Het faillissement van een grotere bank zou voor het betalingsverkeer en voor het overleven van alle andere financiële instellingen op z'n minst binnen eenzelfde monetair gebied onafzienbare gevolgen hebben. Daarvoor zijn echter niet de enorme bedragen nodig die nu worden uitgegeven. Het tweede doel zal men ook met deze enorme bedragen niet kunnen bereiken. Omdat inmiddels volgens iedereen de golf van faillissementen in de gehele economie nog voor de boeg staat, zijn ook banken met een gezonde balans erg terughoudend met kredieten.

Het krimpen van de financiële sector moet door de overheid worden begeleid en gecontroleerd. Omdat de uitgave van kredieten blijft steken, zullen door de overheid gegarandeerde kredieten worden uitgegeven. Dat betekent echter twee dingen: er ontstaat daarmee een soort overheidsinvesteringsplanning (omdat door de overheid wordt beslist wie garanties voor kredieten krijgt en wie niet) en er vindt een versterking plaats van de openbare spaarbanken en de coöperatieve banken, die kredieten met een kleiner volume regelen. (Hier is een deel van de tekst weggelaten die specifiek in gaat op de Duitse werkelijkheid, red. Manifest). Mogelijk kan ook de overname van particuliere banken en verzekeringsbedrijven door de overheid noodzakelijk worden. Zonder controlemogelijkheden is de overname van eigendom door de overheid slechts een stap zonder grote waarde.

Centraal daarentegen staat de controle over de verreweg grootste Duitse financiële instelling, de centrale bank. Volgens het nu geldige recht zijn de Deutsche Bundesbank en de Europese Centrale Bank (ECB), waarvan de Bundesbank de grootse aandeelhouder is (en ook DNB, red. Manifest), onafhankelijk, elke politieke bemoeienis is uit den boze. Ze zijn dus de enige staatsorganen die niet eens indirect onderhevig zijn aan parlementaire controle. De ECB en de andere Europese centrale banken geven de (papieren, red. Manifest) euro uit. Ze zijn dus direct verantwoordelijk voor de stabiliteit van de financiële markt en van het financiële gebeuren. De Bundesbank (evenals DNB, red. Manifest) is bovendien concreet verantwoordelijk voor het bankentoezicht in Duitsland. Ze heeft deze verantwoording heel eenzijdig in het belang van de winstmaximalisatie van de banken vormgegeven (zie ook: verhoor van Wellink, red. Manifest). Zonder de onafhankelijkheid van de Bundesbank en de ECB (inclusief de betreffende EU-verdragen) op te heffen, zal een effectieve controle van de financiële markt niet lukken.

Op zich gezien zou de controle van de financiële sector door de overheid niet erg moeilijk zijn. Het is in principe niets anders dan bij de arbeidsinspectie. Waaraan het ontbrak en nog ontbreekt is de politieke wil. Van belang zijn twee principes. Het eerste bestaat uit een werkzame en volledig geldende kredietbegrenzing. De oude regel van de nationale wet op de kredietsector en de internationale voorschriften voor de hoogte van het eigen kapitaal (bekend als overeenkomst van Bazel), volgens welke een bank niet meer dan twaalfeneenhalf keer zoveel als haar eigen kapitaal aan kredieten mag uitgeven, moet weer volledig van kracht worden. Vanzelfsprekend moet dit ook voor kredietbrieven en in het algemeen voor effecten gelden. Er mogen geen uitzonderingen gelden voor zaken die buiten de balans worden gehouden en bankachtige instituties als hedgefondsen moeten ook onderworpen zijn aan deze regel.

Ten tweede moet de vrijheid van het kapitaalverkeer (weer) worden beperkt. Hierbij gaat het echt om een hoeksteen in het accumulatieregime van het neoliberalisme. Het heeft lang geduurd tot deze vrijheid van het kapitaal was verwezenlijkt. Zonder deze vrijheid in te perken door de nationale (of ook internationale, wat mij betreft) instituties, zullen de excessen van speculatie in de financiële sector nooit vermeden kunnen worden. Er wordt beweerd dat de noodzakelijke beperking van de uitgifte van kredieten niet mogelijk zou zijn. De discussies over dit vraagstuk zullen hard verlopen.Tenslotte neemt de vrijheid van het kapitaalverkeer in het Europa van de EU de status van opperste constitutionele wet. Het loont daarom dit vraagstuk tot hoeksteen te maken.

(*) Inleiding gehouden voor het vierlandenoverleg op 25 en 26 april 2009 in Peer/België. Vertaling Marcel de Jong/Wil van der Klift.