Tegen de theocratische heerschappij en een imperialistische interventie in Iran

De gevangengenomen Iraanse vakbondsactivist Mansour Osanloo toont zich strijdbaar. (Foto: internet)

Gezamenlijke verklaring van de Tudeh Partij van Iran en de Communist Party of Britain

In het weekend van 14 en 15 augustus kwamen vertegenwoordigers van het Centraal Comité van de Tudeh Partij van Iran en de leiding van de Communist Party of Britain [nvdr: Engelse CP] bijeen om zich te beraden op de politieke situatie in Iran.

De discussie concentreerde zich op de verslechtering van de mensenrechten in Iran en in het bijzonder de zware omstandigheden voor politieke gevangenen. Die waren de aanleiding voor de recente hongerstaking van 17 politieke gevangenen uit protest tegen zowel de slechte manier waarop ze worden behandeld als tegen het besluit van het regime om Mansour Osanlou, de leider van de Teheran Public Bus Workers' Union, voor de rechter te brengen voordat zijn lopende straf is beëindigd.

Osanlou zit in de gevangenis sinds zijn arrestatie in juli 2007 op basis van valse beschuldigingen. Hij heeft een slechte gezondheid en artsen die hem hebben onderzocht zeggen dat hij te ziek is om in de gevangenis te blijven en dat hij in een ziekenhuis opgenomen zou moeten worden. Ondanks dat kreeg Osanlou afgelopen week een verlenging van nog een jaar gevangenschap opgelegd.

De Tudeh Partij van Iran en de Communist Party of Britain hebben gezamenlijk besloten een aantal activiteiten te organiseren voor solidariteit met de slachtoffers van repressieve maatregelen van het Iraanse regime. Zij verklaarden steun aan de huidige strijd voor mensenrechten, rechtvaardigheid, democratie, vrede en voor de beëindiging van de theocratische heerschappij in Iran. Zij riepen op tot de onmiddellijke vrijlating van alle politieke gevangenen in Iran en riepen het regime in Teheran op om zowel het Handvest als de Conventie van de Mensenrechten van de Verenigde Naties, waarvan Iran mede ondertekenaar is, te respecteren, als alle ILO-conventies met betrekking tot werknemersrechten [nvdr: ILO = International Labour Organization].

De twee partijen hebben ook hun bewondering geuit voor de moedige houding van de Iraanse vrouwenbeweging in de huidige strijd om hun onderdrukking onder de aandacht te brengen en voor een democratische en gelijkwaardige toekomst. Beide partijen uitten hun grote bezorgdheid over de manier waarop vrouwen worden behandeld door de islamitische regering in Iran en zij veroordeelden de discriminatie van vrouwen in werksituaties en in alle facetten van het economisch, sociaal en cultureel leven.

De Tudeh Partij van Iran en de Communist Party of Britain veroordelen onvoorwaardelijk de barbaarse straffen die de slachtoffers van het rechtssysteem van Iran moeten ondergaan, zoals steniging tot de dood erop volgt voor diegenen die worden beschuldigd van overspel en amputatie van ledematen bij veroordeelden voor kleine criminele vergrijpen. Beide partijen roepen op om een einde te maken aan alle vormen van discriminatie tegen vrouwen en onmiddellijke stopzetting van alle barbaarse en middeleeuwse martelingen en executies.

De twee partijen hebben ook hun volledige en ondubbelzinnige verwerping uitgesproken van iedere externe interventie in Iran onder welke omstandigheid dan ook. Zij verklaarden dat zulke avonturen alleen dienen ter versterking van het theocratische regime en de uitbreiding van hun repressieve heerschappij. Dit blijkt al het geval te zijn met betrekking tot de sancties die recentelijk zijn opgelegd door de VN-Veiligheidsraad. Het regime heeft de sancties misbruikt als een excuus om de oppositie de kop in te drukken, door hen de schuld te geven van de onstabiele omstandigheden in het land.

De Tudeh Partij van Iran en de Communist Party of Britain benadrukten dat over de toekomstige richting van de politieke ontwikkelingen in Iran alleen besloten kan en moet worden door het Iraanse volk zelf. Een theocratische dictatuur noch een interventie van welke buitenlandse macht dan ook zou een rol moeten spelen in de toekomst van het land.

16 augustus 2010, vertaling J. Bernaven.