Uitbuiting en loonslavernij niet van vandaag alleen

boerenopstand.jpg
Boerenopstand in Engeland in 1381 (Foto: Telegraph).

Ron Verhoef

Een historicus zei ooit eens over zijn vak: "Het leuke van geschiedenis is dat je in het heden dingen ziet en dan kunt denken dat heb ik al eerder gezien". Voor mij is dat ook het leuke aan het vak. Veel van de dingen die het kabinet nu doet zijn niet zo nieuw als we nu denken. Wat bijvoorbeeld te denken van de regels om werklozen aan het werk te krijgen. Afschaffing van de ontslagbeperking, geen minimumloon en elke baan accepteren die je wordt aangeboden.

Nieuw? Nee, zeker niet, maatregelen om de arbeidsmarkt te reguleren en mensen te verplichten mee te doen aan het door de overheid bedachte systeem vinden we al in de Middeleeuwen.

Sterker nog, ook in de Oudheid waren ze er, maar de situatie in de Oudheid wordt gecompliceerd door het feit dat slavernij een algemeen aanvaard verschijnsel was. In de Middeleeuwen hadden we natuurlijk wel horigen, maar strikt genomen waren dat geen slaven, al zullen ze daar zelf misschien wel anders over hebben gedacht. Hoe ging het met de arbeidsregulering in de Middeleeuwen en wat waren de effecten?

We moeten in dit verband vooral kijken naar de tijd van na 1348. In dat jaar waarde de Zwarte Dood door Europa, waardoor een derde van de bevolking overleed. De beroepsbevolking nam daardoor af. Omdat de rijke landheren vaak buiten de steden en dorpen woonden, werden zij minder getroffen (dat gold bijvoorbeeld ook voor een land als IJsland waar geen dorpen of steden bestonden en de pest nauwelijks huishield).

De landheren zagen hun arbeidskorps dus afnemen, terwijl het land wel bewerkt moest worden. Gevolg was dat de prijs van arbeid toenam. De boeren en arbeiders hadden wat te eisen. Als een baas niet wilde betalen dan was er altijd wel een andere baas die dat wel wilde. Dat was uiteraard tegen het zere been van de werkgevers. Zij eisten dan ook van de koningen en landsbestuurders dat hier maatregelen zouden worden genomen. Zo wezen zij erop dat er ook nog een grote groep inactieve mensen was. Mensen die misschien wel iets hadden, maar best konden werken. Bovendien waren er zwervers die helemaal niets wilden.

Landsbesturen over heel Europa bleken - ook toen - gevoelig voor het geklaag van de werkgevers. De mate waarin verschilt overigens wel. Engeland stelde een zeer strenge arbeidswet op, terwijl in Schotland en de Nederlanden werd geprobeerd zaken te reguleren via armenfondsen en gilden. Dat neemt niet weg dat de maatregelen in grote lijnen gelijk waren.

Allereerst werd gesteld dat de lonen zouden moeten worden teruggebracht naar het niveau van vóór de pestepidemie. Bij sollicitaties mocht een sollicitant geen eisen stellen aan het loon dat hij zou gaan verdienen. Verder moest hij de eerste baan accepteren die hij kreeg, ook al wilde een andere baas hem meer betalen. Sterker nog, in Engeland kon een baas een boete krijgen als hij meer loon bood dan andere werkgevers. De werknemer was bovendien verplicht voor de baas te blijven werken totdat deze hem ontsloeg.

Zwervers en andere mensen waarvan werd uitgegaan dat zij konden werken, werden door de overheid opgespoord. Werkgevers konden dan bij de overheid aangeven dat ze iemand nodig hadden. Die werd dan prompt door de overheid geleverd. Opnieuw waren er geen onderhandelingen. Het loon stond vast, namelijk dat van vóór de pestepidemie. Overigens zijn er uit diverse landen gevallen bekend waarbij arbeiders, die al een baan met een goed salaris hadden, werden aangemerkt als werkloos en door de overheid daarom werden toegezegd aan een andere werkgever.

In de rechtszaken die daarop volgden bleek de arbeider telkens aan het kortste eind te trekken. Sterker nog het kon zijn dat zijn oude baas een boete kreeg omdat hij teveel loon uitbetaalde en daardoor een arbeidskracht van de arbeidsmarkt had afgehouden! Dat was oneerlijke concurrentie, volgens de overheden.

Om mensen te dwingen te gaan werken, werd het ook moeilijker om aanspraak te maken op de armenkas. Deze werden door kerken in stand gehouden om ouden van dagen en gehandicapten die een familie hadden toch te kunnen onderhouden. Hoewel de kerken in theorie vrij waren zelf te bepalen wie ze wel en niet in aanmerking lieten komen voor zo'n uitkering, volgden ze in praktijk altijd de regels die de overheid stelde. En die regels werden dus aangescherpt. Ouderdom of ziekte alleen waren niet meer genoeg om een uitkering te krijgen. Wie oud of ziek was, kon best nog werken. Alleen als iemand echt arbeidsongeschikt was kon hij rekenen op een bijdrage uit het armenfonds.

De enige manier om als oudere of zieke te kunnen overleven, zonder van een baas afhankelijk te zijn, was dat de familie voor je betaalde. Dat was uiteraard echter maar voor weinigen weggelegd. De lonen waren te laag om ook nog anderen te kunnen onderhouden.

De korte periode van toenemende lonen werd dus snel de kop ingedrukt ten voordele van de bazen die al snel weer konden rekenen op goedkoop personeel. Niet een nullijn maar zelfs gewoon inleveren. Mensen die weigerden konden in Engeland zelfs rekenen op een gevangenisstraf (die ze overigens zelf dienden te betalen).

Waar leidde dit toe? In ieder geval tot veel onvrede. Het einde van de 14de eeuw liet een paar grote opstanden zien, met name in Frankrijk en Engeland (maar ook in Nederland). In Engeland werd de overheid zelfs bijna omvergeworpen tijdens de boerenopstand van 1381. Slechts door te beloven dat hij de ergste maatregelen uit de arbeidswetgeving zou afschaffen wist koning Richard II de opstand te overleven. Aan de belofte zou hij zich trouwens niet houden. Uiteindelijk werd de beruchte arbeidswet pas in de 18de eeuw afgeschaft onder druk van angst voor de verspreiding van de Franse revolutie naar Engeland. In Frankrijk had de overheid minder moeite de opstanden te onderdrukken, maar angstige momenten waren er zeker wel. In Frankrijk wisten de boeren echter geen front te vormen, waar dat in Engeland wel gebeurde.

Helaas boekten de opstanden dus telkens maar kleine successen die meestal binnen een generatie alweer ongedaan werden gemaakt. De armoede en honger zorgden er verder voor dat de boeren in de 15de eeuw niet opnieuw tot grote opstanden kwamen.

Wat was eigenlijk het effect op de economie? In ieder geval niet wat de koningen hadden gehoopt. Na 1348 was de economie gegroeid. Het extra geld dat mensen nu hadden door de hogere lonen, werd uitgegeven aan het vervangen van gebruiksgoederen. Dat was vaak hoognodig, want soms deden die goederen (zoals tafels en stoelen) al generaties lang dienst. Om deze goederen te maken was dus extra arbeid nodig. Wel nam de graanprijs toe,doordat er minder graan werd geproduceerd.

Dat was goed voor de economie. Na invoering van de nieuwe arbeidsregels ging het onmiddellijk weer een stuk slechter. De vraag naar gebruiksgoederen nam af, terwijl de graanprijs niet afnam. Het gevolg was een toenemende armoede en zelfs periodes met grote hongersnood, terwijl de graanschuren vol lagen. De arbeidsregulering bracht de arbeiders dus niets dan ellende. Sterker nog ze werden er, qua levensstandaard, een paar eeuwen door teruggeworpen.

Wie nu kijkt hoe de regeringen in Europa denken de crisis te lijf te gaan, moet veel bekends in dit verhaal tegenkomen. Stijgende prijzen van eerste levensbehoeften, dalende lonen, gehandicapten en ouderen aan het werk zetten, mensen dwingen tegen een laag salaris te werken en werk te doen onder hun niveau. Van hoe dat in het verleden afliep hebben de regeringsleiders blijkbaar weinig geleerd. Behalve dan dat ze het vak geschiedenis in het onderwijs proberen terug te dringen. Wie teveel weet van het verleden, wordt blijkbaar als een gevaar gezien.