KLASSIEK EN ACTUEEL

"(..) De enig mogelijke grondslag, waarop zich het kapitalistische stelsel op den duur zal kunnen handhaven, is een oppermachtige kapitaal bezittende klasse, met een loonarbeidersklasse, fysiek en geestelijk geschikt om het kapitalistisch belang, dat der productie om winst, anders gezegd, der uitbuiting, te dienen. Zodra de sociale verheffing der arbeiders een hoogte bereikt, waarop deze geschikt, ja zelfs gedwongen worden zich vrij te maken van de geestelijke banden, waarin het kapitalistische bedrijfswezen hen houdt besloten - zodra m.a.w. de strijd der arbeiders, aanvankelijk gevoerd tot verweer tegen de neerdrukkende tendensen van dat stelsel, overgaat in een open strijd tegen dat stelsel zelf, moet de bourgeoisie steeds meer reactionair worden, begint zij zich te verzetten tegen de staatsbemoeiing, de sociale politiek, waaraan zij zich in het aangezicht der onhoudbare toestanden van vroeger met meer of minder besef harer noodzakelijkheid heeft moeten onderwerpen. Het is in deze geestesstemming, dat na hun afgedwongen, snelle en ingrijpende hervormingen na november 1918 thans de leiders der burgerlijke politiek, christelijken zowel als liberalen, verkeren. Niet slechts van hun zijde, maar ook van die van maatschappelijke groepen, die niet in staat zijn de betekenis van een machtige arbeidersbeweging te erkennen en deze slechts met kortzichtige jaloezie kunnen beschouwen, ontbreekt het niet aan uitingen als deze, dat het nu maar eens uit moet zijn met de 'bevoorrechting' der arbeiders; dat de 'vergedreven staatsbemoeiing' het bedrijfsleven in zijn ontwikkeling hindert; dat de eenzijdige ethische politiek moet worden vervangen; dat 'vrijheid' wederom het parool van de wetgever moet zijn (...)"

Uit de afscheidsrede van P.J. Troelstra (SDAP), december 1925.