De waarheid achter de middenklassecrisis in het Westen (deel 3/slot)

Song Lidan

Academy of Marxism, Chinese Academy of Social Sciences, Beijing, China

Deel 1, Deel 2, Deel 3, Conclusie

IV De kapitalistische accumulatiecrisis is de werkelijke oorzaak van de middenklassecrisis

Marx schreef in 'Het Communistisch Manifest': "De bourgeoisie heeft in haar nauwelijks honderdjarige klassenheerschappij massaler en kolossaler productiekrachten geschapen dan alle verdwenen geslachten samen."

Tegenwoordig kan de rijkdom van enkele van de rijkste mensen op aarde gemakkelijk even groot zijn als de rijkdom die enkele tientallen kleine landen in een jaar voortbrengen.

Hoe kan het dat in een wereld, waarin eerder sprake is van een overschot dan van een tekort aan rijkdom, de westerse middenklasse het zo moeilijk heeft?

Het antwoord ligt besloten in het geheim van de kapitaalaccumulatie.

  1. De middenklasse-identiteit kan de sociale positie van het proletariaat niet veranderen

    Kapitaalaccumulatie verwijst naar het proces waarin meerwaarde opnieuw omgezet wordt in kapitaal om de schaal van de productie te vergroten en zo zonder verdere kosten beslag te leggen op nog meer meerwaarde. Het deel van het totaal kapitaal dat meerwaarde creëert, is het variabel kapitaal, dat is de arbeidskracht van de arbeiders. De verhouding tussen het constant kapitaal (de productiemiddelen) en het variabel kapitaal bepaalt de organische samenstelling van het kapitaal. Als die gelijk blijft, dan betekent een vergroting van de productieschaal dat er meer arbeiders in dienst worden genomen. En als ook het aanbod van arbeid gelijk blijft, dan stijgen ongetwijfeld de lonen van de arbeiders (op basis van de grotere meerwaarde die de arbeiders voor de kapitalist kunnen produceren). Deze factoren maakten dat het begrip 'middenklasse' in de naoorlogse periode zo populair werd.

    Gedurende het productieproces kunnen de kapitalisten de creatie van absolute meerwaarde vergroten door de arbeiders langer te laten werken. Die beschikken echter slechts over een beperkte hoeveelheid energie en de arbeidersorganisaties zijn fel gekant tegen deze vorm van uitbuiting. Ondertussen dwingt de hevige concurrentie op de markt de kapitalisten ertoe om de technische installaties voortdurend te verbeteren en de productieve kracht op te voeren teneinde meer meerwaarde te genereren. Marx schrijft in 'Het Communistisch Manifest': "De bourgeoisie kan niet bestaan zonder de productiemiddelen, dus de productieverhoudingen, dus de gezamenlijke maatschappelijke verhoudingen voortdurend te revolutioneren." De organische samenstelling van het kapitaal zal daarom blijven stijgen en dat vertaalt zich in een geringere vraag naar arbeidskracht per eenheid productiemiddel. En dat leidt weer tot het vreemde verschijnsel dat hoe meer goederen een arbeider produceert, hoe geringer de compensatie die hij krijgt, in verhouding tot het resultaat van zijn eigen arbeid. Dit is toe te schrijven aan het feit dat een stijgende organische samenstelling van het kapitaal betekent dat minder arbeiders nodig zijn voor een gelijk totaal kapitaal. Als het aanbod van arbeidskracht niet verandert, zal het percentage werkloze arbeiders toenemen samen met de 'overtollige bevolking'. Zonder de krachtige bescherming van arbeidersorganisaties - sinds de jaren '80 van de 20e eeuw is de vakbeweging in het Westen voortdurend onderdrukt, waardoor ze de rechten en belangen van de arbeiders minder goed kon verdedigen - dalen onder druk van de concurrentie de reële lonen en de voordelen van arbeiders in loondienst - ondanks de stijging van het nominale loon met het inflatiepercentage. Hierdoor heeft het inkomen van de westerse middenklasse gedurende de kapitaalaccumulatie te maken gehad met stagnatie en achteruitgang.

    Stephen Resnick en Richard Wolff schreven in 2010 over de VS: "Van de vroege jaren '90 van de 19e eeuw tot de late jaren '70 van de 20e eeuw hebben zich in de industrie twee hoofdtrends voorgedaan. Terwijl enerzijds het reële loon van productiearbeiders met ongeveer 1,8 procent per jaar steeg, groeide anderzijds de productiviteit van diezelfde arbeiders met een nog hoger percentage, tot wel 2,3 procent per jaar. Als we deze twee trends eenvoudig interpreteren in termen van de marxistische waardetheorie, dan concluderen we dat in de VS de meerwaardevoet gedurende bijna 90 jaar gestaag is toegenomen - de reële output per industriearbeider is immers harder gegroeid dan diens reële beloning".

    De Amerikaanse columnist Holly Sklar merkte in 2008 op: "Onze lonen zijn dan wel gecorrigeerd voor inflatie, het gemiddelde loon echter is nu lager dan in de jaren '70 van de vorige eeuw, en het minimumloon is zelfs lager dan dat van de jaren '50 van die eeuw." Tussen 1980 en 2005 stagneerde het mediane reële loon van Canadese arbeiders, terwijl de arbeidsproductiviteit met 37 procent steeg. Op basis van deze statistieken blijkt dat de kloof tussen winst en salaris breder wordt en daardoor maakt het inkomen van de arbeiders een alsmaar geringer percentage uit van het bruto nationaal inkomen (de arbeidsinkomensquote, aiq). In de meeste van de 19 OESO-landen heeft de aiq tussen 1970 en 2006 een daling laten zien van gemiddeld 51,2 naar 50,2 procent. In de VS daalde de aiq met 0,09 procent per jaar van 64,1 procent in 1961 naar 61,5 procent in 2007. In Australië daalde het cijfer van 51,9 naar 47,6 procent.

    Tegenover een toename van de organische samenstelling van het kapitaal ziet de arbeider een relatieve daling van de compensatie in verhouding tot de nieuwe waarde die hij voortbrengt, hetgeen betekent dat de kapitalist zich meer meerwaarde toe-eigent. Marx schreef in Het kapitaal deel 1: "Wanneer de arbeidersklasse 'arm' is gebleven, alleen 'minder arm' in verhouding tot de voor de klasse van het eigendom voortgebrachte 'bedwelmende toeneming van rijkdom en macht', dan is zij relatief even arm gebleven. Wanneer de grootste armoede niet kleiner is geworden, dan is deze groter geworden, omdat de grootste rijkdom is toegenomen."

    Deze polarisatie is zelfs in tijden van voorspoed ontstellend. Tussen 1979 en 1997 steeg in de VS het gezinsinkomen (na belasting) van de rijkste 1 procent met 157 procent, terwijl gezinnen rond het gemiddelde er slechts 10 procent op vooruitgingen. En binnen de top-1-procent ging de meeste winst naar de top-0,01-procent. Saez en Vaele (2005) vonden dat in Canada sinds de late jaren '70 van de 20e eeuw de toename van het totale inkomen vooral terecht is gekomen bij de 1 procent meest verdienenden, hun inkomensaandeel steeg van 5 procent toen naar 10 procent in 2000. De top-0,1-procent pakte de grootste stijging met gedurende deze periode een groei van 1,0 naar 4,3 procent.

    Marx schreef in zijn Theories of Surplus Value: "De uitbreiding van deze productiemiddelen, ofwel de kapitaalaccumulatie, vergroot de uitgebreidheid en omvang van de klassen die leven van de meerarbeid van de arbeider; dat verslechtert verhoudingsgewijs diens positie door de toename van de relatieve rijkdom van de kapitalisten en consorten als gevolg van de verdere vergroting van zijn relatieve meerwaarde door de arbeidsdeling, enz., en vermindert dat deel van het bruto product dat gebruikt wordt om de lonen van te betalen..."

    Beroofd van productie- en bestaansmiddelen verkeren arbeiders al in een staat van 'absolute armoede'. (Dit betekent niet dat arbeiders in 'absolute armoede' onder ellendige omstandigheden leven, maar wel dat, als ze op de markt hun arbeidskracht niet meer aan de werkgevers kunnen verkopen, ze niet meer onder waardige omstandigheden kunnen leven, omdat ze beroofd zijn van hun bestaansmiddelen, op de eerste plaats van productiemiddelen.) En juist deze armoede resulteert in de meerwaarde, die de arbeiders produceren en die de kapitalist zich zonder kosten toe-eigent, en die maakt dat de arbeiders 'relatieve armoede' lijden. Met zowel een 'overtollige bevolking', die door de kapitaalaccumulatie is ontstaan, als arbeiders in loondienst, die vastzitten in een toestand van 'absolute en relatieve armoede', kan de toenemende hoeveelheid goederen, die geproduceerd wordt als gevolg van de vergrote productiekracht, niet worden geconsumeerd. Met als resultaat dat er met de 'overtollige bevolking' ook steeds meer 'overtollige goederen' zijn.

    Met andere woorden, de marktvraag houdt geen gelijke tred met de uitbreiding van de productie. Beperkt door de 'absolute consumptiekracht van de samenleving' (Marx in Capital Vol. III) is de kapitalistische productie omgeslagen van voorspoed in recessie en crisis. Tijdens deze crises zijn veel kleine en middelgrote kapitalen niet in staat geweest om meerwaarde opnieuw om te zetten in kapitaal en zijn toen failliet gegaan, waardoor een groot aantal 'middenklasse'kapitalisten arbeiders in loondienst zijn geworden.

    In februari 2013 was in de VS het mediane jaarinkomen van een huishouden 7,3 procent lager dan in december 2007, toen de meest recente recessie officieel begon; en 8,4 procent lager dan in januari 2000. De gehele werkende bevolking van Luxemburg heeft ten gevolge van de bezuinigingspolitiek van haar regering tussen mei en oktober 2011 12,5 procent van haar maandelijks salaris verloren; en amper 10 procent van de huishoudens bezit er 80 procent van alle activa in het land.

    "In de VS en in het grootste deel van Europa blijft de werkloosheid hangen op niveaus die horen bij een depressie... Maar alles bij elkaar is er gedurende de jaren onmiddellijk na de financiële crisis van 2008 een astronomische hoeveelheid geld in de economie gepompt - biljoenen dollars door de Amerikaanse Federal Reserve en meer dan 1 biljoen door de Europese Unie." (Peter Hudis, 2012) Het meeste geld is direct doorgesluisd naar de dominante kapitaalbezitters, die 'too big to fail' waren. Voor magnaten is de Grote Recessie geen crisis, maar een perfecte gelegenheid om kleine en middelgrote kapitalen op te slokken. "Van 2011 naar 2012 steeg de netto waarde van de 400 rijkste miljardairs in de VS met 13 procent tot 1,7 biljoen dollar. In vergelijking daarmee groeide de Amerikaanse economie als geheel jaarlijks met 1,7 procent" (Shannon Jones, 2012), en daarmee is de kloof tussen arm en rijk breder geworden. Deze netto waarde was gelijk aan een achtste van het gehele Amerikaanse bbp, dat volgens gegevens van de overheid in 2012 in reële termen 13,56 biljoen dollar bedroeg.

    In een mondiaal perspectief: volgens een rapport van Oxfam uit januari 2014 is de rijkdom van de 85 rijkste personen op de wereld gelijk aan dat van de 3,5 miljard armste, ofwel even groot als de totale rijkdom van de helft van de wereldbevolking. [Volgens Oxfam in NRC op maandag 19 januari 2015 bezit in 2016 de rijkste 1 procent de helft van de rijkdom op aarde, nvdr]

    Om samen te vatten: de kapitaalaccumulatie, die verloopt via voorspoed, crisis, recessie en opleving, is niet meer dan een proces dat de minderheid, van met name een paar superrijken, in staat stelt om een enorme rijkdom te vergaren, en dat maakt dat de middenklasse en de lagere klasse in steeds grotere armoede terechtkomt. Met andere woorden: ook al neemt in het kapitalistische systeem de 'koek' in omvang toe, zolang de manier waarop die koek verdeeld wordt niet verandert, zal de polarisatie tussen arm en rijk alleen maar ernstiger worden. Uitgaande van de logica achter de kapitaalaccumulatie, is de kapitalistische productie in wezen gericht op meerwaarde en de relatieve armoede van de werkende massa's. Met of zonder een middenklasse-identiteit, arbeiders zonder productiemiddelen zullen niet kunnen ontsnappen aan de klassebestemming van absolute armoede, want 'arbeidskracht beroofd van de productie- en bestaansmiddelen is daarom absolute armoede op zich..." (Marx in Economic Manuscripts of 1861-63)

  2. De dominantie van financieel kapitaal onthult het ware gezicht van de middenklasse

    Het overschot aan industriële producten maakt dat investeringen in de materiële productie een hoog risico en een laag rendement kennen. Dit laat slechts zien dat de kapitaalaccumulatie in deze sector op belemmeringen is gestoten. Op zoek naar winst is een aanzienlijke hoeveelheid kapitaal in de financiële sector gepompt om zo de continue groei van het financieel kapitaal mogelijk te maken. Ondanks het feit dat ze zelf geen rijkdom creëert, kan de financiële sector via virtuele kapitaalinvesteringen, zoals aandelen en opties, meerwaarde uit de productie opstrijken en daarnaast ook financiële derivaten gebruiken om rijkdom over te boeken en kapitaal te accumuleren in de financiële sector in een exponentiële omvang die onvoorstelbaar is voor industrieel kapitaal. Deze laatste methode is een van de belangrijkste bronnen van winst voor de huidige financiële sector in het Westen.

    Bovendien bezorgt de toepassing van internettechnologie in de financiële sector in samenhang met mondiaal kapitaal het westers financieel kapitaal, met name het Amerikaans kapitaal, een gunstige omgeving om op het wereldtoneel mondiale rijkdom bijeen te harken via kredieten en leningen, investeringen, financiële producten en de hegemonie van de dollar.

    Doordat echter de rijkdom steeds meer geconcentreerd raakt in het Westen en bij het financieel kapitaal, blijft de effectieve vraag wereldwijd afnemen en is veel industrieel kapitaal gedwongen om via financiële activiteiten te proberen de winst op peil te houden. In een steeds harder groeiende financiële markt met alsmaar heviger concurrentie, op zoek naar meer bronnen van rijkdom, strijdt een handvol superrijken om de eerste plaats bij 'innovatieve' financiële producten om zo op de markt meer winstkansen te benutten.

    Het meest 'innovatieve' financieel product van de 21e eeuw is zonder twijfel de subprime hypotheek in de VS. Dit financieel derivaat met zijn lage rentevoet trok lage-inkomensgroepen aan en gaf hen via een hypotheek toegang tot de huizenmarkt. Daarmee steeg het marktvolume exponentieel en werden de huizenprijzen opgedreven. Vervolgens werden deze hypotheken verpakt in allerlei financiële producten en op de wereldmarkt verkocht. Op een uitdijende markt bevorderde de financiële hefboom (leverage) de continue prijsstijging van deze producten en dat resulteerde uiteindelijk in een enorme zeepbel. Het leek erop alsof de financiële derivaten een einde hadden gemaakt aan de onderconsumptie, maar "de ultieme reden voor alle reële crises blijft altijd de armoede en de beperkte consumptie van de massa's." (Marx in Capital Vol. III) In feite stellen ze de uitbraak van nog groter crises alleen maar uit. En als die crises eenmaal uitbreken, dan zullen ze in niets onderdoen voor een financiële tsunami op wereldschaal. De Grote Recessie sinds 2008 is de perfecte illustratie van de massieve schade die zulke crises veroorzaken.

    De uitbreiding van hypotheken en ander consumptief krediet als gevolg van de stagnatie of daling van het reëel salaris zadelt de gewone mensen in het Westen uiteindelijk op met groeiende schulden. Bovenop het harde werken voor de accumulatie van het industrieel kapitaal gebruiken ze nu hun laatste centen voor de accumulatie van het financieel kapitaal. De westerse middenklasse kan het lot van de westerse massa's onder het monopolie van het financieel kapitaal niet ontlopen.

    In de VS stijgt de creditcardschuld van een middeninkomengezin enorm: die ging tussen 1989 en 2001 met 75 procent omhoog naar 5.031 dollar, aldus een recent rapport van de partij-onafhankelijke openbaarbestuursorganisatie Demos. Bovendien vertoonde de schuld van middenklassegezinnen tussen 2001 en 2007 vergeleken met andere groepen het hoogste stijgingspercentage, en daardoor werd de middenklasse de groep met de hoogste schuld-inkomensverhouding. In het vierde kwartaal van 2013 steeg de totale schuld van huishoudens tot 11,52 biljoen dollar, 2,1 procent hoger dan in het derde kwartaal ...

    "In dit kwartaal is voor het eerst sinds het begin van de Grote Recessie de schuld van huishoudens gestegen ten opzichte van het jaar ervoor en dat betekent dat na een lange periode van schuldaflossing de huishoudens weer begonnen zijn met lenen", zei in februari 2014 Wilbert van der Klaauw, senior vicepresident en econoom bij de New York Fed. Als gevolg van een leven in schulden behoort meer dan 90 procent van de Amerikanen die failliet dreigen te gaan, tot de middenklasse. De Grote Recessie heeft de problemen alleen maar verergerd en de afgelopen jaren in het Westen geleid tot populaire debatten over thema's als 'de uitgeknepen middenklasse', 'de middenklassecrisis' en 'het redden van de middenklasse'.

    In januari 2009 kondigde president Barack Obama de vorming aan van een White House Task Force on Middle Class Working Families onder voorzitterschap van vicepresident Joe Biden. Die zei: "Amerika's middenklasse lijdt pijn. Biljoenen dollars aan woningbezit en besparingen voor pensioen en studie zijn verdwenen. En elke dag verliezen meer en meer Amerikanen hun baan. President Obama en ik zijn vastbesloten om dit te veranderen. Heel simpel: een sterke middenklasse is gelijk aan een sterk Amerika. We kunnen het een niet hebben zonder het ander ... Het is onze opdracht om de middenklasse, de ruggengraat van dit land, weer op de been en aan de praat te krijgen."

    Met Obama al in de laatste helft van zijn tweede termijn is er echter nog steeds geen hoop dat de missie om de middenklasse te redden, zal slagen. [Ook op 19 januari 2015 bericht de NRC dat Obama in zijn State of the Union een belastingplan zal openbaren waarbij de rijken fors moeten inleveren en de middenklasse juist minder belasting hoeft te betalen. Met een Republikeinse meerderheid in Senaat en Congres alleen maar een politieke truc, nvdr]

    De kern van de Amerikaanse droom en van de Europese droom ligt vooral in het hebben van een mooi leven door hard werken en grote ijver. Echter, de middenklasse die heel hard heeft gewerkt om haar kinderen naar de universiteit te kunnen sturen, merkt dat voor haar een beter leven zonder schulden steeds verder weg is, terwijl een kleine minderheid die nooit gewerkt heeft, alle winst opstrijkt en haar rijkdom steeds sneller vergroot. Met als gevolg dat de boze middenklasse de straat op gaat om te protesteren tegen de regering en de pijnlijke werkelijkheid. Marx schreef in Economic Manuscripts of 1861-63: " ... de noodzaak dat de arbeider in absolute armoede verkeert, een armoede die niets anders betekent dan dat zijn arbeidskracht nog het enige goed is dat hij kan verkopen, dat hij tegenover de objectieve, reële rijkdom staat als enkel arbeidskracht."

    De middenklassecrisis die we nu meemaken, is niets anders dan het onvermijdelijk lijden van het proletariaat, de burgerij van stad en platteland, en een deel van het middensegment van de bourgeoisie onder de logica van de kapitaalaccumulatie en het kapitalistisch systeem. Uiteindelijk zullen ze werkende armen worden, werkloos raken of failliet gaan. Het fundamentele probleem van de middenklassecrisis oplossen vereist het beëindigen van de werkelijke oorzaak van de armoede van het proletariaat: het kapitalistisch systeem. De kapitaalaccumulatie zal er onvermijdelijk toe leiden dat de kapitalistische maatschappij geleidelijk uiteenvalt in twee recht tegenover elkaar staande klassen: de bourgeoisie en het proletariaat; en precies deze scheiding zal leiden tot het onontkoombaar einde van het kapitalisme en tot de overwinning van het communisme.

V Conclusie

Al vanaf het begin van het marxisme is de bourgeoisie deze theorie op ideologisch niveau blijven onderdrukken en kritiseren. Marx stelt (in Marx-Engels Correspondence 1852): "Ik beweer niet dat ik het bestaan van klassen in de moderne maatschappij heb ontdekt, noch hun onderlinge strijd. Lang voor mij hebben burgerlijke historici de historische ontwikkeling van deze strijd tussen de klassen al beschreven, zoals de burgerlijke economen hun economische anatomie." Bang dat het proletariaat zijn ogen opent voor klasse en klassenstrijd, en uit angst voor het mogelijk vernietigend effect daarvan op het kapitalistisch systeem blijft de huidige bourgeoisie echter pleiten voor de opbouw van een klassenloze wereld zonder klassenstrijd, om zo haar eigen doelen te dienen en haar eigen belangen te beschermen. Of nu 'het afscheid van de arbeidersklasse' van André Gorz of 'de postindustriële samenleving' van Daniel Bell 'de kapitalistische maatschappij' moet vervangen, de centrale boodschap blijft dat de theorie van klasse en klassenstrijd hoort bij het tijdperk van Marx en daarom achterhaald is. Het bemoedigende en veilige begrip 'middenklasse' is alleen maar goed om het proletariaat in verwarring te brengen met het doel om het begrip 'werkende klasse/proletariaat' uit te bannen, terwijl het feitelijke bestaan ervan - en van de kleine burgerij en een deel van de bourgeoisie - in de kapitalistische maatschappij niet ongedaan gemaakt kan worden.

Door een vals beeld van de sociale-klassenstructuur te creëren, moet het begrip 'middenklasse' voorkomen dat de werkende klasse/proletariaat haar ware wezen ziet, en zo de heerschappij van de bourgeoisie veiligstellen. De constante dreiging, ontwikkeling en uitbraak van crises als gevolg van de kapitaalaccumulatie heeft het de middenklasse evenwel onmogelijk gemaakt om te leven volgens de ideale levensstijl van die middenklasse en dat heeft ervoor gezorgd dat haar de illusie van het middenklassebestaan duidelijk is geworden en tegelijkertijd haar werkelijke identiteit als het proletariaat.

Alleen door klassenstrijd kan ze zich bevrijden van de ideologische ketenen en van de overheersing, materialistische uitbuiting en onderdrukking door de bourgeoisie.

Vertaling Louis Wilms.