Vervolg van: over 'Kapitalisme in de 21e eeuw, een kritisch essay'

Deel 1, Deel 2, Deel 3, Deel 4.

Zoltan Zigedy (*)

De uitzondering op de regel: 'schokken', oorlog, crisis en andere externe factoren

Piketty's theorie over ongelijkheid als een onlosmakelijk gevolg van de kapitalistische accumulatie is overtuigend. Toch moet hij ook een verklaring geven voor de onregelmatigheden in de richting van de gelijkere verdeling (een verlies aan vermogen of inkomen aan de top en/of een groei daarvan onderaan) die begon aan het begin en aanhield tot ongeveer halverwege de twintigste eeuw. De details variëren van land tot land maar Piketty wijst op een consequente U-bocht in de vermindering van de ongelijkheid en de terugkeer ervan in de afgelopen eeuw. Ergens in de eerste decennia tuimelde de ongelijkheid van de top die ze bereikt had in de 'Belle Époque' en ze behaalde pas aan het eind van de twintigste eeuw opnieuw dit extreme niveau, in de periode die we associëren met de neoliberale omwenteling.

Voorafgaand aan Piketty meende men dat de matiging van de ongelijkheid in de twintigste eeuw vooral te danken was aan de inrichting van de verzorgingsstaat, een politiek initiatief. De terugkeer van de extreme ongelijkheid weet men aan de wereldwijde politieke 'contrarevolutie' van het reagan- en thatcherisme. Deze simplistische visie die conservatieven, liberalen en niet-marxistisch links zich hebben eigen gemaakt is niet gebaseerd op aantoonbaar bewijs en evenmin op een doordachte theorie. Ze bleek wel een handige mythe in het politieke debat in de VS en al hun bondgenoten tijdens de Koude Oorlog.

Voor Piketty is dit geen afdoende verklaring. Ongelijkheid ontstaat systematisch; het is de krachtigste trend op het gebied van de verdeling in de economieën in de wereld. Het moeten wel zeer krachtige schokken geweest zijn, vreemd aan het normaal functioneren van het systeem die de trend tot ongelijkheid konden verstoren. Hij vindt deze schokken in de twee grote oorlogen van de twintigste eeuw en de Grote Depressie. Ongetwijfeld verstoorden de vernietiging die gepaard ging met de oorlogen en de wereldwijde economische neergang ertussenin het accumulatieproces en de distributietrends op ernstige wijze. Dit zal een deel van het verhaal zijn, misschien zelfs een groot deel van de verklaring. Het is echter zeker geen afdoende verklaring, niet het hele verhaal. Op dit cruciale punt blijft Piketty's antwoord als gevolg van zijn historische bijziendheid vaag.

Oorlogen vernietigen goederen buitengewoon snel maar deze worden in een even furieus tempo weer vervangen. Het grootste deel van de betwiste goederen is eigendom van de oorlogvoerende regeringen en de vervanging ervan wordt gefinancierd door belastingen en obligaties. De economische activiteit is noodzakelijkerwijs hoog. Ook de tewerkstelling is hoog, met een enorme binnenlandse werkgelegenheid (door het in dienst nemen van mensen die normaal gesproken niet aan het arbeidsproces deelnemen) en gaat gepaard met extreem hoge kosten die te maken hebben met de 'arbeid' van militairen (training, transport, rantsoenen, verzorging, uniformen, uitrustingen, wapens enz.). Al deze factoren hebben vaak uiteenlopende, snel wijzigende gevolgen voor de mate van vermogens- en inkomensongelijkheid en hoe deze geduid moet worden. Veel hangt af van bewuste politieke keuzes.

In oorlogsomstandigheden gaan regeringen over op een centrale planning waarbij de markten terzijde worden geschoven. De keuzes worden gemaakt op basis van noodzakelijkheid (de militaire uitgaven in oorlogs- en vredestijden de impact daarvan op de overheidsschuld en het privékapitaal bespreekt Piketty niet). Na een oorlog kunnen landen overgaan op groei door wederopbouw (Duitsland na het Marshallplan) of blijven ploeteren in schulden en inflatie (Duitsland na de wapenstilstand van 1918). Met andere woorden: er is geen overduidelijk systematisch verband tussen oorlog en de nasleep ervan voor zover het veranderingen in de ongelijkheid betreft.

In werkelijkheid gaat een van de grootse schokken in het mondiale kapitalistische systeem vrijwel aan Piketty voorbij: de afscheuring van het Russische keizerrijk na de Eerste Wereldoorlog. Een uitzondering daar gelaten negeert Piketty de gevolgen van de bolsjewistische revolutie voor de wereldwijde ongelijkheid. Over de totstandkoming van een progressieve inkomstenbelasting schrijft hij: "Tegen deze chaotische en explosieve politieke achtergrond, waarin bovendien de bolsjewistische revolutie van 1917 een rol speelde, is de progressieve belasting in zijn moderne gedaante ontstaan." (p.594)

Angst en bewondering voor het bolsjewisme bracht niet alleen een modern progressief belastingsysteem met zich mee maar ook een groot aantal andere bewegingen, acties en reacties die de mate van ongelijkheid mee bepaalden tot aan het ter ziele gaan van de Sovjet-Unie en andere socialistische landen aan het eind van de twintigste eeuw. Piketty is blind voor de gevolgen van het afscheid van de Sovjet-Unie uit de mondiale economie na de revolutie en dit is een van de ernstigste tekortkomingen van zijn boek.

Het afscheid van en de isolatie ten opzichte van het mondiale kapitalistische systeem betekende een forse inperking van de markten. Het was de eerste ommekeer in de wereldwijde expansie van de markten en de handel in het klassieke imperialistische tijdperk. Kapitaal en rendementen gingen verloren. Tegelijkertijd ontstond er een nieuw tijdperk van strijdvaardigheid onder de arbeiders (die weer de aanzet gaf tot de reactionaire fascistische dreiging), al was dit in de VS iets minder het geval.

De Grote Depressie en de groeiende populariteit van het socialistisch alternatief zorgden samen voor nog meer druk op het kapitaal. In Europa slaagden Volksfrontregeringen er in zekere mate in om de machtsverhoudingen ten opzichte van het kapitaal te wijzigen. Ook nu weer waren de VS een buitenbeentje. Ondanks de vermaarde New Deal bleef de ongelijkheid vrijwel stabiel.

De radicale veranderingen in de wereld, met de bezettingen, het verzet en de ongekende vernietigingen tijdens de Tweede Wereldoorlog veroorzaakten zeker een verstoring van de inkomens- en welvaartsverdeling alsook van zijn accurate graadmeters. Het moet echter duidelijk zijn dat de echte schok voor het mondiale kapitalistische systeem kwam met het verlies van Oost-Europa en China na de oorlog. Daarnaast brachten de naoorlogse veranderingen het begin van de dekolonisatie in Afrika en Azië met zich mee. Het is duidelijk dat het verlies van de volkomen uitgebuite koloniale wereld en het Verre Oosten samen met het afscheid van de tot dusver semi-koloniale Centraal-Europese landen de balans in de wereld in een meer egalitaire richting stuurden. Miljarden aan geëxporteerd kapitaal gingen verloren door onteigening en opgezegde schulden.

De 'Trente Glorieuses' en 'the America we loved'

Op een scherpe manier bespreekt Piketty de periode onmiddellijk na de oorlog, drie decennia van kapitalistische groei, stabiliteit en relatieve welvaart in West-Europa en Noord-Amerika. Hij constateert dat de Fransen met een bijzondere vertedering en vol nostalgie op deze dertig jaar terugkijken. "In Groot-Brittannië en de Verenigde staten kijken ze heel anders tegen de naoorlogse geschiedenis aan", stelt Piketty opmerkelijk genoeg...(p.120). Hij suggereert hiermee dat deze landen vooral gekenmerkt werden door paranoia ten opzichte van de Sovjet-Unie. In werkelijkheid waren de nostalgische gevoelens voor deze periode in de Anglo-Amerikaanse wereld net zo wijdverbreid zoals hij verderop illustreert: "Dat is wat Paul Krugman nostalgisch 'the America we love' noemde, het Amerika van zijn jeugd" (p.347). In een voetnoot citeert Piketty Joseph Stiglitz die een eender gevoel koestert over dit 'gouden tijdperk'. Inderdaad wordt dit tijdperk door velen van de zogenaamde babyboomgeneratie als idyllisch gezien. Het zijn vertegenwoordigers van deze generatie die momenteel de belangrijkste posities in de politiek, de economie, de cultuur en de media innemen.

Het is niet verwonderlijk dat dit 'gouden tijdperk' vereenzelvigd wordt met de sociaaldemocratie (en het eurocommunisme) in West-Europa en met sociale harmonie, liberale waarden en de 'War on Poverty' in de Verenigde Staten. Tegen de achtergrond van Piketty's analyse op de lange termijn van ongelijkheid en haar aanhoudende tendens tot reproductie mogen deze successen echter niet op het conto van deze waarden bijgeschreven worden. Het is een wel heel mager argument waarmee de centrum-linkse gematigdheid verdedigd wordt.

Men zou overtuigend kunnen beargumenteren dat dit tijdperk van relatieve welvaart een stilzwijgende belastingheffing inhield op rijkdom en hoge inkomens waarmee sociale samenwerking en consensus gekocht werd, als een soort verzekeringspolis tegen het bolsjewisme. Om de aantrekkingskracht van het socialisme (of het groeiend verlangen om aan de juiste kant van de geschiedenis te staan) af te zwakken heerste in het Westen de consensus dat de arbeidsomstandigheden en de levensstandaard van de meerderheid van de bevolking opgekalefaterd moesten worden. Om loyaliteit in het eigen land en sympathie daarbuiten op te wekken werden er egalitaire concessies gedaan.

In dit licht is heimwee naar een gouden tijdperk van algemene welvaart en sociale harmonie - het beloofde land van de sociaaldemocratie - een illusie, gebaseerd op een slechts tijdelijk verbond tussen kapitaal en arbeid, een concessie die met tegenzin gedaan werd om de arbeidersbeweging en het antikapitalisme lam te leggen.

Als we Piketty's bewering dat "de historische ervaring de belangrijkste bron van kennis blijft" serieus nemen moeten we erkennen dat de dertig glorieuze jaren niet meer betekenden dan een tijdelijk en bedrieglijk uitstel in de opmars van de ongelijkheid. Hierbij moet nog aangetekend worden, en Piketty doet dat ook, dat dit 'gouden tijdperk' in de VS gekenmerkt werd door een extreme reactie (het McCarthyisme), segregatie en rabiaat racisme en de systematische onderdrukking van vrouwen en andere bevolkingsgroepen. Zonder iets af te willen doen aan de rechtvaardigheidsstrijd van fanatieke activisten vormde een afzwakking van deze kwade elementen ook een essentieel onderdeel van het koude-oorlogscompromis.

Terug naar het verleden

In de eerste helft van de zeventiger jaren eindigden de 'trente glorieuses' in zowel West-Europa als Noord-Amerika. Aanvankelijk langzaam maar steeds sneller groeide de ongelijkheid weer. Sinds het einde van de oorlog stegen de Amerikaanse lonen en uitkeringen grofweg in hetzelfde tempo als de productiviteit. Sinds begin jaren 70 echter liep de groei van de productiviteit echter steeds meer uit de pas met de lonen en uitkeringen, ten koste van de beroepsbevolking. De lonen stagneerden en de opbrengst van de productiviteit stroomde grotendeels naar de rijken. In West-Europa vertraagde de economische groei eveneens, met vergelijkbare gevolgen voor de ongelijkheid.

Voor Piketty en zijn theorie kondigde deze verandering een terugkeer naar het normale verloop aan. De ongelijkheid greep het momentum en zette haar systematische opmars voort. Gezien zijn centrale gedachte dat ongelijkheid de krachtigste intrinsieke tendens is in volwassen economieën voelt Piketty zich niet geroepen om een verklaring te geven voor het tijdstip waarop het normale verloop hervat wordt. Toch doet hij een gooi naar een verklaring voor de ommekeer in de VS en het Verenigd Koninkrijk: "de grote ommekeer in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië kan in ieder geval gedeeltelijk verklaard worden door het in deze landen tijdens de jaren 1970 heersende gevoel dat er een achterstand moest worden weggewerkt ten opzichte van andere landen, hetzelfde gevoel dat de voedingsbodem vormde voor de thatcheristisch-reaganistische golf"(p.604). Misschien schuilt er iets van waarheid in Piketty's poging maar deze biedt volstrekt geen antwoord op de centrale vragen binnen elk historisch onderzoek: hoe? En waarom nu?

Tegen de zeventiger jaren was de sociaaldemocratie als waakhond voor het kapitalisme van de toekomst uitgerangeerd. De chaos van het nieuwe decennium benadrukte de tekortkomingen van het Keynesianisme. Toen ze geconfronteerd werden met de hardnekkige problemen van een achterblijvende groei en hoge inflatie werden de elites gewonnen voor een nieuw paradigma (feitelijk een oud!). In de Verenigde Staten begon deze ommekeer al voor de verkiezing van Reagan, die het proces alleen versnelde. Omdat de werkende klasse maar slap reageerde op de agressie tegen de macht van de vakbonden en omdat de bonden er niet in slaagden om de bevolking te mobiliseren werden de voorwaarden geschapen voor een herroeping van het koude-oorlogspact. De klassenoorlog werd eenzijdig ingezet en de ongelijkheid breidde zich uit.

De veranderingen in de VS werden niet veroorzaakt door in de grond geboorde verwachtingen maar door een crisis met veel kanten: een economische crisis (het mislukte Keynesianisme), een politieke vertrouwenscrisis (Nixon's impeachment) en een crisis in de buitenlandse politiek (de nederlaag in Vietnam). Met de opkomst van het eurocommunisme en de groeiende passiviteit van de arbeidersbeweging nam de angst voor het bolsjewisme in Europa af. De middelen voor een revolutionaire ommekeer waren nog wel aanwezig maar de wil was verdwenen. De regeringen links van het midden die overbleven waren machteloos en niet te handhaven. Het sociaaldemocratisch visioen viel in duigen. Ook hier was de weg vrijgemaakt zodat het kapitalisme zijn normale koers kom hervatten.

De schisma's in de communistische wereld, vooral de scheuring tussen de Sovjet-Unie en China gaven de westerse regeringen nog meer moed om het naoorlogse sociale contract te verloochenen, om de antibolsjewistische verzekeringspolitiek vaarwel te zeggen. Het kapitalisme hernam zijn normale koers en in zijn kielzog nam de ongelijkheid weer toe. (deel 2, wordt vervolgd)

(*) Bron: Philosophers for Change, 29 april 2014, vertaling Frans Willems.