Wereldwijd grote veranderingen in concernstructuren

Actuele trends in de concentratie en centralisatie van kapitaal

Jörg Goldberg en André Leisewitz

De markt voor bedrijfsfusies en -overnames (M&A, mergers and acquisitions) is booming. In het eerste halfjaar van 2016 werden alleen al met Duitse deelname aan koop- en verkoopkant 857 overnames via een meerderheidsbelang afgesloten of aangekondigd. Dat is ongeveer evenveel als in dezelfde periode een jaar eerder, maar het transactievolume was met 180 miljard euro bijna vier keer zo groot, net iets minder dan de 198 miljard van heel 2015.

Analisten zijn het erover eens: de krachtige toename van deze kapitaalcentralisatie (*) hangt vooral samen met de gunstige financieringsmogelijkheden en de goed gevulde kassen van de kopers. De marktprijs van bedrijven is tegenwoordig zo hoog als nooit tevoren. Jarenlang werd voor een bedrijf vijf tot zeven keer de operationele winst betaald, nu kan dat ook het 18-voudige zijn.

Fusies en overnames worden gemotiveerd met zogenoemde synergie-effecten: het samengevoegde kapitaal zou beter, rendabeler gebruikt worden. Dat is in de regel niets anders dan een parafrase voor stroomlijning van de onderneming en ontslag van werknemers. De M&A-boom vormt een permanente uitdaging voor personeel en ondernemingsraad. En waar het om transnationale, grensoverschrijdende activiteiten gaat, wordt het tot een zaak van grote politieke betekenis.

Bovendien werpt de enorme toename van bedrijfscombinaties enkele algemenere vragen op: over de ontwikkeling van de kapitaalconcentratie, de internationalisering van het kapitaal, de positie van de grote concerns in het reproductieproces van het kapitaal, de rol van monopolies en monopolisering.

Dynamiek van fusies en overnames

In de afgelopen 30 jaar is wereldwijd het aantal fusies en overnames enorm gegroeid: eerst explosief van nog geen 3.000 in 1985 naar ruim 33.000 in 1999, en daarna geleidelijk naar bijna 43.000 in 2016. Daarbij is sprake van een duidelijk cyclisch verloop, met maxima in de jaren 1988, 1999/2000, 2007 en 2015 en dieptepunten in de recessiejaren 1991/92, 2002/03 en 2009-2013. De hoogtepunten van de M&A-golven vallen samen met de toppen van de conjunctuurcycli, dus met een gunstige winstpositie van de concerns. In 2015/16 kwamen daar nog eens de gunstige financieringsvoorwaarden (lage rentes) bovenop. Het goedkope geld werd niet gebruikt voor de bouw van nieuwe fabrieken, maar voor de aankoop van bestaande fabrieken en bedrijven om zich zo hun productiecapaciteit, technologie en afzetmarkt toe te eigenen.

De enorme toename van bedrijfscombinaties in de jaren 1990 wordt wel geïnterpreteerd als een uitdrukking van een censuur in de ontwikkeling van het kapitalisme. Eerder hadden zich soortgelijke fusiegolven ook al voorgedaan: bij de overgang van de 19de naar de 20ste eeuw, aan het einde van de jaren 1920 voorafgaand aan de economische wereldcrisis en sinds het midden van de jaren 1960. Nu wordt gewezen op een samenhang met de structurele overaccumulatie, de overgang naar een regime van aandeelhouderswaarde en de opkomst van het financiële marktkapitalisme.

Regionaal gezien domineert Noord-Amerika in de wereldwijde M&A-activiteiten. Het aandeel van de Verenigde Staten en Canada in de totale waarde ervan steeg van 42 procent in 2007 naar 49 procent in 2015, terwijl dat van Europa daalde van 40 procent in 2007 naar 25 procent in 2015. Opvallend is het toegenomen aandeel van andere regio's (van 28 procent in 2007 naar 25 procent in 2015), met een speciale rol voor China en Japan. Van alle wereldwijde bedrijfscombinaties is gemeten in waarde slechts 16 procent grensoverschrijdend (met name in de chemische industrie en de financiële dienstverlening), de rest speelt zich af binnen de nationale grenzen (van met name de VS).

Kenmerken en aanjagers van de concentratieprocessen

Aan het begin van de 21ste eeuw wordt het geglobaliseerde kapitalisme gekenmerkt door drie nieuwe elementen, die sinds de jaren 1990 steeds belangrijker zijn geworden: de internationalisering van de productie, de financialisering van het reproductieproces en de digitalisering. Deze veranderingen zien we op verschillende manieren terug in de concentratie en centralisatie van de afzonderlijke kapitalen, en worden op hun beurt daardoor beïnvloed.

Internationalisering van het productieproces

De snelle expansie van de wereldhandel, de vorming van mondiale markten voor goederen, diensten en kapitaal en de ontwikkeling van mondiale productieketens weerspiegelen enerzijds de vooruitgang van de productiekrachten op het gebied van transport- en communicatiediensten en anderzijds de gevolgen van de politieke deregulering. Een niet te onderschatten factor is de feitelijke subsidiëring van de transportindustrieën, met name de zee- en luchtvaart. Er hebben zich transnationale concerns ontwikkeld, die grote delen van de productie en handel domineren. Tussen 1995 en 2010 is het aantal transnationale moedermaatschappijen gestegen van 38.000 naar 104.000 en het aantal dochterbedrijven van 251.000 naar 892.000.

Tegen deze achtergrond is het in eerste instantie verrassend dat het aandeel van de grensoverschrijdende bedrijfscombinaties in het totaal van de wereldwijde fusies en overnames nauwelijks is toegenomen. Nog altijd voltrekt zich de grote meerderheid daarvan binnen nationale grenzen, dat wil zeggen dat de versterking van de nationale ondernemingen nog altijd een belangrijke reactie is op internationaliseringsprocessen. Daarbij moet wel in aanmerking genomen worden dat landen als de VS, China en India over enorm grote binnenlandse markten beschikken.

Het relatief gering aantal grensoverschrijdende bedrijfscombinaties lijkt op het eerste gezicht ook het feit te weerspreken dat de wereldhandel steeds meer door mondiale (toegevoegde-) waardeketens wordt gekenmerkt. Tegenwoordig bestaat driekwart van de mondiale goederen- en dienstenhandel uit handel in grondstoffen, investeringsgoederen en diensten, die door bedrijven ten behoeve van hun productieproces in verschillende landen worden ingekocht. Deze waardeketens worden gewoonlijk door transnationale ondernemingen georganiseerd, waarbij de internationale handel in groothandelsproducten (import en export) binnen een netwerk van filialen, verdragspartners en een beperkt aantal toeleveranciers plaatsvindt.

Maar ze worden niet noodzakelijkerwijs ook binnen deze concerns - met hun uniforme bezitsverhoudingen - georganiseerd. In toenemende mate lijken langs de waardeketens contractuele betrekkingen en samenwerkingsverbanden zonder directe kapitaalvervlechtingen te domineren, iets dat onder andere ook zou kunnen samenhangen met de groeiende rol van de voormalige landen van de periferie binnen de mondiale productieverbanden. Ondanks hun onmiskenbare opkomst op het wereldtoneel staan deze landen overwegend nog op de lagere, relatief weinig toegevoegde waarde bevattende treden van de waardeketens, terwijl de waardevollere productiefasen (zoals sturing, planning,ontwikkeling, marketing en verkoop) meestal centraal in de ontwikkelde landen gevestigd blijven.

Vooral in de opkomende landen van Azië en ten dele ook van Zuid-Amerika, gaat het dan om bedrijven die wat eigendom betreft onafhankelijk, d.w.z. nationaal zijn. Dat is een bewuste politiek: bijna 80 procent van alle landen kent in tenminste één economische sector eigendomsbeperkingen voor buitenlanders: het buitenlandse bezit moet onder de 50 procent blijven. Interessant is dat dit iets meer geldt voor ontwikkelde landen (90 procent) dan voor opkomende en ontwikkelingslanden (76 procent), en daarbij sterker voor Azië (87 procent) dan voor Afrika (64 procent). De actuele debatten in de context van Chinese overnamewensen laten zien dat transnationale eigendomsverhoudingen een politiek gevoelig thema kunnen zijn.

Samengevat kunnen we constateren dat samenwerkingsverbanden zonder gemeenschappelijke eigendomsverhoudingen een belangrijke karaktertrek van de mondiale concentratieprocessen langs de waardeketens blijken te zijn. Dit kan zowel eenzijdige afhankelijkheidsrelaties betekenen als ook partiële en/of tijdelijke samenwerking tussen overigens relatief onafhankelijke ondernemingen op bepaalde gebieden.

In dit verband moet de nieuwe rol van enkele grote ontwikkelings- en opkomende landen vermeld worden, die tot het einde van de vorige eeuw geen actieve rol gespeeld hebben bij internationale fusies en overnames. Dat is sinds de jaren 2000 veranderd: er waren jaren waarin qua waarde bijna de helft van de grensoverschrijdende fusies en overnames voor rekening kwam van kopers uit het Zuiden, met name uit China (inclusief Hongkong). De Chinese buitenlandse investeringen zijn tussen 2006 en 2016 meer dan vertienvoudigd, hun omvang was in 2016 met meer dan 200 miljard dollar voor het eerst groter dan dat van de Amerikaanse bedrijven. Dat het opkomende Zuiden, vooral Azië, een groeiende rol in de internationale overname-activiteiten speelt, blijkt ook uit het feit dat het aandeel van de opkomende en ontwikkelingslanden in het totaal van de internationale directe investeringen tussen 2000 en 2015 van 10 naar 21 procent is gestegen - daarvan vier vijfde uit China/Hongkong.

Financialisering

Het belangrijkste element van de financialisering is eigenlijk niet zozeer de dominantie van de financiële bedrijvigheid in het kapitalistische reproductieproces - vooral sinds de crisis van 2007/08 is de bancaire sector duidelijk verzwakt - als wel de omkering van de financiële stromen. In de klassieke situatie vormen de private huishoudens geldvermogens, die door de (niet-financiële) ondernemingen en door de staat in de vorm van leningen en kredieten worden opgenomen om reële investeringen in het productieapparaat en in de infrastructuur te financieren. De financiële sector heeft daarbij een bemiddelende rol.

Sinds 1990 begint in deze situatie geleidelijk iets te veranderen: eerst in Japan vanaf 1994, dan vanaf 2002 in Duitsland en tenslotte vanaf 2009 in bijna alle andere landen wordt de investeringsactiviteit van de ondernemingen duidelijk minder. Tegelijkertijd wordt de ondernemingssector van netto-kredietnemer tot netto-spaarder. Het belangrijkste kenmerk is dan het hoge financieringsoverschot van de niet-financiële ondernemingen als uitdrukking van de structurele overaccumulatie van kapitaal. Bij een stijgend winstaandeel en een dalend loonaandeel neemt de vraag naar eindproducten nauwelijks nog toe en dalen de reële investeringen en de rentes.

Tegen deze achtergrond kunnen veel ondernemingen alleen nog via overnames en fusies expanderen. Daarbij komt het niet zelden tot een regelrechte overnamewedloop: zelfs ondernemingen met een sterke marktpositie kunnen dan overnamekandidaat worden. Of een onderneming andere overneemt of zelf overgenomen wordt, hangt vaak van strategische beslissingen af. Bij een in het algemeen stijgend verloop van de overname-activiteiten wijst het uitgesproken cyclische karakter ervan op de belangrijke rol die goedgevulde 'oorlogskassen' spelen: het aantal fusies en overnames neemt in conjuncturele expansiefasen toe, wanneer extra grote financieringsoverschotten voorhanden zijn. Bovendien beïnvloeden de nieuwe financiële beleggers ook om speculatieve redenen fusieplannen, waarbij ze in mindere mate industriepolitieke doelen nastreven. Ondernemingen vormen voor vermogensbeheerders als BlackRock dan ook slechts de basis voor speculaties.

Nieuwe technologieëen

De laatste 20 jaar hebben zich ook bovenin de ondernemingswereld grote veranderingen voorgedaan, zowel in nationaal als in internationaal verband. Traditionele monopolies, die vele decennialang aan de top stonden, zijn verdwenen of afgezakt, geheel nieuwe concerns zijn ontstaan of opgekomen. De veronderstelling dat individuele monopolistische kapitalen op alle niveaus van het kapitalistische reproductieproces zó zouden domineren dat ze - via hun kapitaalmacht, hun innovatiekracht en hun politieke invloed - marktveranderingen of technologische ontwikkelingen zouden kunnen sturen, geldt min of meer wel voor traditionele markten in de lange fasen van de kapitalistische ontwikkeling, maar blijkt juist in fasen van grote technologische veranderingen niet correct te zijn. Zoals vooral op die markten duidelijk is geworden, die met de 'digitale revolutie' nieuw ontstaan zijn, waren de 'traditionele' monopolies vaak niet in staat de ontwikkelingen zo te sturen dat ze hun machtspositie konden verdedigen.

Dit geldt ook voor andere grote concerns in fasen van grote technologische veranderingen, zoals bijvoorbeeld in de atoomindustrie en de chemische industrie. Een belangrijke drijvende kracht achter de opkomst en neergang van monopolies waren in de afgelopen 20 jaar technologische vernieuwingen, die elke keer weer nauwelijks te voorzien waren. Vaak werden ze op gang gebracht door kleinere ondernemingen, die nauw verbonden waren met het onderzoeksproces.

Conclusie

Het voorgaande bevestigt dat de concentratie- en centralisatieprocessen - als immanente [in de zaak zelf besloten] wetmatigheden van kapitalistisch georganiseerde economieën - tot steeds grotere kapitaaleenheden hebben geleid, maar niet tot de opheffing van de concurrentie tussen afzonderlijke kapitalen. Daarbij komt dat concentratie en centralisatie van kapitaal geen rechtlijnig, zich alsmaar versterkend proces is, dat eens zal leiden tot de uitschakeling van concurrentie. De actuele 'fusiegolven' zijn dan ook geen uitdrukking van een algemeen-economisch gezien dramatisch toenemende concentratie, ze weerspiegelen eerder een met de bovengenoemde basisprocessen verbonden omvorming van de mondiale kapitalistische reproductieprocessen en een dienovereenkomstige herstructurering van de concerns.

Ook grote afzonderlijke kapitalen kunnen uiteenvallen, nieuwe markten kunnen ontstaan, met daarop scherpe concurrentie. Monopolisering in deze zin is geen tegenpool van concurrentie, ze schaft deze niet af, maar leidt wel tot een vormverandering. Het lijkt er veel meer op dat de concentratie van kapitaal aan de afzonderlijke kapitalen nieuwe 'wapens' in de concurrentiestrijd verschaft, deze dus in zekere zin verscherpt. Daarbij spelen ook 'subjectieve' factoren een rol: in verband met nieuwe ontwikkelingenkunnen de concernleiders 'zich verslapen', met ingrijpende gevolgen voor de betreffende afzonderlijke kapitalen. Veel van de met grote media-inzet aangekondigde megafusies blijken later dure mislukkingen, die weer ongedaan gemaakt moeten worden of leiden tot de vernietiging van concerns. Anderzijds beschikken de afzonderlijke monopolistische kapitalen tegenwoordig over zo grote hoeveelheden kapitaal dat ze zich enorme misinvesteringen kunnen veroorloven. Daarbovenop komen de sinds de crisis van 2008 extreem gunstige externe financieringsvoorwaarden.

De concurrentie tussen afzonderlijke kapitalen blijft een wezenlijk en absoluut noodzakelijk element van de kapitalistische productiewijze. Alleen zo kan de voor het eerst door Marx beschreven dynamiek verklaard worden: "Ten gevolge van de vrije concurrentie vormen de immanente wetten van de kapitalistische productie voor de individuele kapitalist externe, dwingende wetten." (Het Kapitaal deel 1, hoofdstuk 8.5) Marx spreekt hier wel van "vrije concurrentie", maar hij bedoelt daarmee het vrij zijn van feodale beperkingen. Het wezen van de concurrentie bestaat in 'de wisselwerking van de kapitalen op elkaar en van alle andere door het kapitaal bepaalde productie- en circulatieverhoudingen', 'concurrentie, die niets anders is dan dat de vele kapitalen elkaar en zichzelf de immanente doelen van het kapitaal opdringen.' (Grundrisse der Kritik der Politischen Ökonomie. Das Kapitel vom Kapital. Heft VI) Op dezelfde plaats in de Grundrisse vermeldt Marx wel een latere ontwikkelingsfase van het kapitalisme, waarin het kapitaal zal proberen zijn uiteenvallen te ontlopen door "beteugeling van de vrije concurrentie". Deze gedachte is echter nergens verder uitgewerkt, de gevolgen van deze 'beteugeling' voor het kapitalistische reproductieproces konden dan ook niet besproken worden. Marx zinspeelde dus op de mogelijkheid dat het tot een vormverandering van de concurrentie zou kunnen komen. Maar dit betekent niet, zoals sommigen menen, dat daarmee fundamentele economische wetten buiten werking zouden worden gesteld. De wisselwerking van de afzonderlijke kapitalen op elkaar blijft de economische ontwikkeling bepalen van het kapitalisme als dynamisch, spontaan, planloos proces met al zijn tegenstrijdigheden.

(*) Karl Marx schreef in Het Kapitaal (deel 1, hoofdstuk 23.2) hierover: "Het is concentratie van al gevormde kapitalen", - "slechts veranderde verdeling van al aanwezige en functionerende kapitalen", "centralisatie ter onderscheiding van accumulatie en concentratie." [Concentratie van kapitaal: groei van de hoeveelheid kapitaal in handen van afzonderlijke kapitalisten of groepen kapitalisten door accumulatie van kapitaal, d.w.z. door een deel van de meerwaarde weer om te zetten in kapitaal voor de uitbreiding van de productie. Centralisatie van kapitaal: groei van de hoeveelheid kapitaal in handen van afzonderlijke kapitalisten of groepen kapitalisten door samenvoegen en verenigen van al bestaande kapitalen tot grotere kapitalen, waardoor het totale aantal afzonderlijke kapitalen daalt.]

Bron: Zeitschrift Marxistische Erneuerung, nr. 108, december 2016, pag. 8-19 Vertaling en bewerking: Louis Wilms.