Fidel en Martí leven voort in de gedachten van de Cubanen

i-011-020.jpg
Fidel Castro voor een afbeelding van José Martí. (Foto: Katia)

In het kader van de herdenking van de eerste verjaardag van het overlijden van de leider van de Cubaanse revolutie, Fidel Castro, zal een selectie van artikelen worden gepubliceerd in Manifest, als een eerbetoon aan zijn visionaire denken en zijn onvermoeibare strijd ter verdediging van de mensheid.

Deze keer publiceren we een artikel ter ere van de 165e geboortedag van de Cubaanse nationale held José Martí, een belangrijke inspiratiebron voor Fidel Castro, geschreven door Katia Aruca Chaple, derde secretaris van de ambassade van Cuba.

Martí leeft voort

Hij was niet op zoek naar de dood, zoals sommigen ten onrechte hebben beweerd, hoewel José Martí zich goed bewust was van de zeer reële mogelijkheid dat hij kon sterven in oorlogstijd. "Ik kan nu schrijven ... Ik loop elke dag het risico mijn leven voor het land te geven," was in die context een begrijpelijke opmerking in de correspondentie die hij vanaf het strijdtoneel schreef aan zijn Mexicaanse vriend Manuel Mercado. In dit licht zijn de haastige conclusies van sommige auteurs, dat hij van plan was te sterven in zijn eerste gevecht, moeilijk te accepteren.

Op die manier denken aan de dood is niet logisch voor iemand die, zoals Martí, de dringende taak op zich heeft genomen om "door de onafhankelijkheid van Cuba tijdig te voorkomen dat de Verenigde Staten zich over de Antillen uitbreiden en vervolgens hun macht uitbreiden in onze landen van Amerika. Alles wat ik tot nu toe heb gedaan en zal doen, is gericht op dat doel."

En het is nog minder logisch in het licht van de beslissing die hij had genomen om naar Camagüey te marcheren en daar een gewapende republiek te stichten, met een leger vrij van burgerlijke obstakels, "samen met het land, als een land in al zijn waardigheid vertegenwoordigd."

Op 18 mei 1895, aan de vooravond van zijn dood in de strijd, terwijl Gómez vertrok met dertig man om een vijandelijk konvooi te dwarsbomen, bleef Martí achter. Hij leidde een contingent van twaalf mannen, die hun kamp hadden opgeslagen op de verlaten ranch van José Rafael Pacheco. Nadat hij samen met de klerken kopieën had gemaakt van instructies voor de bevelhebbers en officieren van het Bevrijdingsleger, begon hij aan de bovengenoemde brief aan Manuel Mercado. Een brief die hij nooit heeft afgemaakt.

Volgens sommige van Martí's biografen werd zijn schrijven onderbroken door de komst van Bartolomé Masó en zijn troepen, die hun kamp liever opsloegen op het landgoed Vuelta Grande, aan de ander kant van de rivier Contramaestre. Martí ging daarheen nadat hij eerst een brief naar generaal Gómez had gestuurd.

Op de ochtend van 19 mei kwamen Gómez en zijn mannen terug en sloten zich aan bij Martí en Bartolomé Masó en hun mannen. Rond het middaguur werd door de drie leiders een patriottische bijeenkomst geïmproviseerd. Jaren later beschreef één van de aanwezigen hoe de zon Martí's gezicht verlichtte terwijl hij sprak, zittend op zijn zwarte merrie, eraan toevoegend dat hij met zijn stem "de toespraak zacht en melodisch begon, maar langzaamaan zijn stem steeds meer liet donderen, zoals de kracht van een orkaan". De troepen raakten daardoor in vuur en vlam en juichten hem toe.

Twee verkenners die hadden deelgenomen aan de expeditie van Gómez waarschuwden hen voor de aanwezigheid van vijandelijke troepen. Generaal Gómez was echter vastbesloten de Spaanse colonne, onder bevel van Ximénez de Sandoval, voor te zijn en met hen het gevecht aan te gaan op een plek verder van Dos Ríos, waar de cavalerie kon manoeuvreren. 'Aanvallen!' beval hij.

De manoeuvre die Gómez probeerde te maken om te vechten waar de cavalerie zich vrijer kon bewegen, miste zijn doel. Na het doorwaden van de Contramaestre en het bereiken van de vlakte, liepen de opstandelingen in een hinderlaag van ongeveer 40 mannen die probeerden hun opmars te voorkomen maar werden neergesabeld door de machetes van de galopperende ruiters. De vijandige kolom vormde vervolgens een vierkant en vuurde op de Cubanen. De cavalerietroepen van Paquito Borrero zaten vast tussen de rivier en de open vlakte. Gómez kon de Spaanse aanval ook niet doorbreken.

Op dit moment nodigde Martí een assistent van Bartolomé Masó, Ángel de la Guardia, uit om zich samen met hem bij de strijd aan te sluiten, ondanks de orders van Gómez, die hem had gezegd te blijven waar hij was. Met de revolver in de hand spoorde Martí zijn paard aan naar een struik, die ongeveer 20 meter van de Contramaestre groeide, tussen een stevig citroenhout en een stukje rookstruik...

"Ik weet hoe ik moet verdwijnen. Maar mijn gedachten mogen niet verdwijnen, en ook anonimiteit zal mij geen deugd doen. En zolang we vorm hebben, zullen we werken. Doe dit ook, voor mij en voor anderen", schreef Martí aan zijn vriend Manuel Mercado, in zijn onvoltooide brief van 19 mei. Zijn ideeën zouden in de jaren 1920 opnieuw worden opgepakt door Julio Antonio Mella [1], die het anti-imperialisme, antiracisme en Latijns-Amerikanisme van Martí's ideeën benadrukte. Blas Roca [2] en Juan Marinello [3] beschouwden hem als de rechtmatige voorloper van het Cubaanse communisme, en Carlos Rafael Rodríguez [4] noemde hem "de gids van zijn tijd, en de voorloper van de onze."

Voor Fidel was Martí "de meest briljante en universele" onder de Cubaanse politieke leiders en zijn ideeën vormen een "onuitputtelijke bron van politieke, revolutionaire en menselijke wijsheid".

Che noemde hem de "mentor van de revolutie" en beschreef zijn werk als "ons embleem, onze strijdnorm." Hij bleef ons uitnodigen om Martí te vieren, zoals hij deed in zijn beroemde gesprek in 1960 met Cubaanse kinderen, toen hij zei dat Martí voortleefde. Cuba's strijd eindigde niet in Dos Ríos, zij gaat verder.

Voetnoten van de redactie:

[1] Julio Antonio Mella, oprichter van de Communistische Partij van Cuba in de jaren '20 van de 20e eeuw, samen met Carlos Baliño.
[2] Blas Roca, voorzitter van de Nationale Assemblé van de Volksmacht, Marxistisch theoreticus, leider van de Communistische Partij van Cuba van voor de revolutie in 1959 en redacteur van de communistische krant 'Noticias de Hoy'.
[3] Juan Marinello Vidauretta, voorzitter van de Cubaanse Communistische Partij voordat Fidel Castro die positie kreeg. Hij was ook schrijver en rector aan de Universiteit van Havana, lid van het centraal Comité van de partij en Cuba's permanente vertegenwoordiger in de VN-organisatie voor onderwijs, wetenschap, cultuur (Unesco).
[4] Carlos Rafael Rodríguez, heeft een belangrijke rol gespeeld in het studentenverzet op Cuba en diverse posities gehad in zowel de voorloper alsde uiteindelijke Communistische Partij van Cuba, tevens onder meer directeur geweest van 'Noticias de Hoy'.

Vertaling J.Bernaven