Flexibilisering van de arbeidsmarkt in Nederland

Bijdrage NCPN Vierlandenconferentie op 24 en 25 maart 2018

i-004-008.jpg
Op de Vierlanden-conferentie in Luxemburg waren leden van KPL, DKP, PVDA-B en NCPN (deels zichtbaar) actief aan de slag om van elkaars ervaringen met de opbouw van een communistische partij te leren. (Foto: KPL/UB)
i-004-011.jpg
Jongeren maken tijdens 1 mei-demonstratie duidelijk hoe zij over flexibilisering denken. (Foto: Manifest/wvdk)
i-004-009.jpg
NCPN-leden van afdeling Twente bezoeken stakende buschauffeurs in Enschede. (Foto: Manifest/CW)
i-004-010.jpg
NCPN-afdeling in Fryske Marren behaalde twee zetels in gemeenteraad, een zetel winst. (Foto: Manifest/MS)

De Nederlandse arbeidsmarkt is het meest geflexibiliseerd in Europa. In deze bijdrage kan helaas geen verklaring worden gegeven van diepergaande oorzaken hiervan in relatie tot de samenstelling van het Nederlandse kapitaal en zijn positie binnen Europa. Wel zijn er een aantal wetten aan te wijzen die oorzakelijk zijn, in samenspel met de mondiale trend om productieprocessen, en dus ook arbeid, zo veel mogelijk en zo snel mogelijk aan te passen aan de schommelingen in de vraag naar producten en diensten.

In 2003 had nog 73 procent van de werkers een vast contract, nu is dat nog maar 60 procent. Ongeveer 12 procent heeft een tijdelijk contract met vaste uren, 8 procent heeft een contract zonder vaste uren, 16 procent is zelfstandige zonder personeel en 4 procent is uitzendkracht.

Deze enorme toename van onzekerheid is uiteraard slecht voor de arbeidersklasse. De helft van de freelancers behoort tot de groep van de werkende armen en werknemers met een tijdelijk contract verdienen gemiddeld 70 procent van wat werknemers met een vast contract verdienen. Daarnaast hebben flexwerkers een veel groter risico op werkloosheid en zijn daarom ook veel lastiger te organiseren door vakbonden. Het moge duidelijk zijn dat precies in deze punten het voordeel voor werkgevers ligt. Door tijdelijke en flexibele arbeidscontracten en door de inzet van freelancers i.p.v. werknemers kunnen premies worden ontlopen en kan het bedrijfsrisico (bijvoorbeeld af en toe minder drukte) worden afgewenteld op de werkenden.

Freelancerschap is door een belastingkorting voor zelfstandige ondernemers gefaciliteerd en enorm aantrekkelijk voor werkgevers omdat er geen sociale lasten hoeven te worden betaald over het werk van freelancers. Bovendien bestaat er onder freelancers een grote onderlinge concurrentie. Hun vaak afhankelijke positie tegenover één enkele opdrachtgever (vaak de vorige werkgever) maakt dat zij geen leefbaar uurtarief kunnen eisen waarmee zij zich zouden kunnen verzekeren voor ziekte, werkloosheid of pensioen.

Veel werkgevers geven simpelweg geen vast contract meer tenzij zij echt niet anders meer kunnen. Vaste contracten zijn 'te duur'. Dit gebeurt met name in sectoren met laag of ongeschoold werk of waar een groot overaanbod aan werkers is, waar werkers vervangbaar zijn dus. Denk hierbij aan productiewerk, detailhandel, callcenters, logistiek maar ook onderwijs en beveiliging. Maar de trend is in alle sectoren zichtbaar. Het aantal werkenden dat gelijk bij indiensttreding een vast contract tekende is sinds 2011 gedaald met meer dan 97 procent. Maar 40 procent van de werkers met een tijdelijk contract vindt binnen vijf jaar een vaste aanstelling.

Zo kan bijvoorbeeld steeds weer een jonger persoon in dienst worden genomen die minder hoeft te verdienen (pas vanaf 22 jaar volwassen loon in NL) en bouwt niemand de volledige rechten op waar hij/zij naar een aantal jaren recht op zou hebben volgens de cao. Daarnaast beweren werkgevers dat de doorbetaling bij ziekte te lang is (twee jaar op kosten van werkgever) en dat het heel duur en lastig is om iemand met een vast contract te ontslaan, en zo'n vast contract juist lui zou maken. Het zou daarnaast niet meer passen bij onze moderne economie die zo snel verandert en waarin mensen zelf ook verandering willen. In werkelijkheid is het ontslagrecht onlangs pas enorm verslechterd, is ziekte van werknemers een risico dat simpelweg valt te verzekeren en toont onderzoek keer op keer dat werkers juist een vast contract willen (zelfs 90 procent van de jongeren).

Er valt uiteraard veel meer te zeggen over de feiten en problemen rondom flexwerk, maar in de rest van deze bijdrage willen we vooral stilstaan bij de strijd van vakbond en partij tegen deze ontwikkeling. De allereerste slag in deze strijd is inmiddels geslagen. Dat flexwerk tot onzekerheid leidt en wordt misbruikt wordt intussen breed onderkend in de maatschappij en politiek. Echter, de overheersende denkrichting voor oplossingen is nog steeds: vaste contracten zijn te duur en onaantrekkelijk voor werkgevers dus we moeten de rechten van vast personeel (zij die zogenaamd op het pluche zitten...) verminderen zodat meer mensen weer een vast contract krijgen.

Concrete strijdpunten zijn de doorbetaling bij ziekte, de maximale termijn waarop mensen tijdelijk in dienst mogen worden gehouden voordat ze recht hebben op een vaste aanstelling en de definitie van schijnzelfstandigheid. Daarnaast neemt de regering wel al kleine maatregelen waardoor flexwerk duurder wordt. Deze zijn echter volstrekt onvoldoende. Zo wordt de werkloosheidspremie op initiatief van de oppositie verhoogd voor tijdelijk werk en verlaagd voor vast werk, goed voor een verschil in loonkosten van circa 4 procent. Daarnaast ontvangen ook werknemers wier tijdelijk contract afloopt een ontslagvergoeding (nu genoemd transitievergoeding). Dit is 1/3 maandsalaris per dienstjaar, dus maximaal 2/3 maandsalaris want na twee jaar heeft een werker recht op een vaste aanstelling. Tegelijkertijd rekt het nieuwe kabinet de periode dat iemand tijdelijke contracten mag hebben weer op naar drie jaar en stelt het de handhaving van strengere wetgeving omtrent schijnzelfstandigheid uit totdat het de wet heeft vervangen met een afgezwakte versie.

De vakbonden eisen daartegenover dat flexwerk substantieel duurder moet worden dan vast werk. Maar dit wordt niet verbonden aan een concrete eis. Hierdoor kan er ook slecht voor worden gestreden. Dit komt omdat sommige tijdelijke contracten ook wel terecht zijn en de materie hierdoor zeer complex wordt. De eis die eigenlijk gesteld zou moeten worden, namelijk een wettelijk verbod op het geven van tijdelijke contracten of de inzet van freelancers voor structureel werk, voelt zo 'radicaal' dat niemand hem durft te stellen.

In de praktijk komt de politieke strijd van de vakbonden dan ook neer op het strijden tegen de meest extreme vormen van flexwerk (payrolling en overduidelijke schijnzelfstandigheid) en verwarring en algemene kreten over de grote lijn. Zo steunden de vakbonden een aantal jaren geleden een verkorting van de periode dat mensen tijdelijk in dienst mogen zijn (van drie naar twee jaar) omdat mensen dan sneller in vaste dienst zouden komen, met als enig resultaat dat mensen nog sneller hun baan kwijt raken. Daarnaast strijden de vakbonden in bedrijven en in cao's voor afspraken over het maximale aantal flexwerkers en dit met enig succes. De successen beperken zich echter tot bedrijven waarin ook nog een redelijk aantal werkers een vaste aanstelling heeft, of waar met overduidelijk illegale constructies van schijnzelfstandigheid wordt gewerkt.

In alle eerlijkheid reikt de strategie van de partij en jongerenbeweging nog niet veel verder dan de principiële eis van 'vast contract voor vast werk' naar voren te schuiven in de vakbonden. De jongerenbeweging activeert haar leden in een campagne van FNV (grootste vakbond) die zich specifiek op jongere flexwerkers richt. Maar ook deze campagne heeft nog amper succes omdat de politieke kaders in het hoofdbestuur van de vakbond worden gesteld, en dat durft geen helder standpunt in te nemen waarop strijd kan worden gevoerd. Hierdoor is de campagne beperkt tot het agenderen van een probleem dat al op de agenda staat. Zo ligt alle ruimte voor de nieuwe rechtse regering om in de strijd tegen flex de rechten van werknemers met een vast contract verder te verslechteren en daarmee dus de algehele standaard te verlagen.

Dit is des te erger als men bedenkt dat met de zogenaamde 'platformeconomie' waarin steeds meer werk via internet bedrijven en applicaties wordt georganiseerd nog een hele golf van flexibilisering kan worden verwacht. We werken daarom op dit moment aan een heldere analyse en een concreet eisenprogramma dat kan worden ingebracht in de vakbonden en onder de bevolking om de strijd te staven op een principiële basis en perspectief te bieden.